Muziek doet iets met je hersenen. De technische kant daarvan kan
heel goed uitgelegd worden door mensen als Dick Swaab of Erik
Scherder. Maar de grote vraag blijft niet alleen hoe het komt dat de
een bevattelijker is voor muziek dan een ander, maar ook nog welk
soort muziek en op welke leeftijd. Ik werd als twaalfjarige getroffen
door de muziek van Frank Zappa and the Mothers of Invention. Waarom?
Bij ons thuis was geen muziek in huis, niemand speelde een instrument,
er werd alleen wat gezongen bij familiefeestjes, maar dat was het dan
wel. Zappa’s muziek maakte iets in mij los, waarvan ik niet wist dat
ik het in mij had. Maar waarom die deviante, complexe muziek en niet
de Beatles om maar iemand te noemen? Die Beatles waren leuk, maar
deden mij niets, Zappa’s muziek wel, die wilde ik dan ook allemaal
zelf hebben en dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Zappa
werd voor mij vervolgens een soort muziekdocent die vertelde waarnaar
ik moest luisteren, (free-)jazz, modern-klassiek, etnisch, ga maar
door. Ik deed het allemaal, zette mijn oren wagenwijd open en mijn
muziekkennis verspreidde zich als een olievlek. Een van die gevolgen
is deze website, maar ook de Zappa-site, ‘little umbrellas’ punt NL,
waar ik nu al twintig jaar mee bezig ben. Daar staat veel, heel veel,
op, maar één verhaal ontbrak al die jaren, de tekst die altijd nog
eens geschreven moest worden, zo een als die hier op de LemonTree. Het
verhaal lag al tijden op de loer, er was geen ontkomen aan. Elke keer
als ik begon met iets nieuws hier kwam er een signaal uit mijn
hersenen “en dat Zappa-verhaal dan?”. ‘Finally he did give in, all he
needed was some discipline’. Eindelijk, hier is die dan; hier zijn de
Paul Lemmens Zappa-variaties:
Frank Vincent Zappa (1940-1993) is geboren in Baltimore. Moeder
Rosemarie – ook wel Rose Marie - Collimore (1912-2004) is Italiaans/
Frans, vader Francis Vincent Zappa (1905-1973) is
Italiaans/Grieks/Arabisch. Ze wonen in Partinico, Sicilië. Het
echtpaar besluit echter hun heil in Amerika te zoeken en komt na wat
omzwervingen terecht in Baltimore. Frank is de eerste van vier
kinderen, na hem komen broer Charles Robbert – Bobby - (1943- 2018),
Carl Lewis (1948- ) en de jongste, een zus, Patrice JoAnne (1951- ).
Patrice kennen we vooral als Candy, de naam die ze kreeg van broer
Carl, omdat ze zo ‘sweet’ was.
Vader werkte als schei- en wiskundige voor de defensie-industrie en
moest voor zijn baan regelmatig verhuizen. Door al dat verhuizen had
Frank nooit echte vrienden, een vervelend feit dat zijn karakter
blijvend zou beïnvloeden. Begin jaren veertig werkte vader in Maryland
in de ‘Edgewood Arsenal Chemical Warfare Facility’. Gezien de
hoeveelheid gas waarmee daar gewerkt werd was een gasmasker in huis
verplichte kost en dat is natuurlijk niet alleen fascinerend
speelgoed, maar ook de basis voor fantasyverhalen, zoals Zappa later
vaak op zijn fans zou loslaten.
Zappa was vaak ziek, had last van astma, oorpijn en
bijholteontstekingen. Voor dat laatste kreeg hij een behandeling met
radium. Later werd dat gevaarlijk geacht met het oog op eventuele
vorming van kankercellen. Omdat zijn gezondheid steeds beroerder werd
vroeg vader overplaatsing naar Monterey, Californië aan. Daar kon hij
terecht als docent. Vervolgens verhuisde de familie nog een paar keer:
Claremont, El Cajon en tot slot San Diego.
Voordeel van het verhuizen naar warmere gebieden was dat het beter
ging met de gezondheid. Zappa vond naast het doen van allerlei
chemische proefjes tijd om met muziek bezig te zijn. Hij was een
allesvreter, maar hield vooral van doo-wop en (rhythm &) blues.
Hij hoorde en kocht singletjes van Johnny ‘Guitar’ Watson, Guitar
Slim, The Channels, The Velvets enzovoorts. Zijn ouders hadden net een
pick-up gekocht, de muziek mocht hij in de huiskamer afspelen. Vanaf
zijn twaalfde toonde hij interesse in het drumstel en leerde de
basisvaardigheden op een snaardrum. Later kochten zijn ouders een
goedkoop drumstel voor hem. Op de middelbare school werd Zappa lid van
de Mission Bay High School Band. Zo bekwaamde hij zichzelf verder in
het spelen van drums en percussie. Tot zover niks bijzonders
eigenlijk. Maar dan krijgt hij een tijdschrift in zijn vingers:
‘Look’. Daarin staat een verhaal over Sam Goody’s Record Store. De
essentie van het verhaal is dat Goody alles kan verkopen. Bij het
artikel staat een fotootje van een album met daarop een soort gekke
professor met wild haar. Ene Edgard Varèse, wiens werk omschreven werd
als: "a weird jumble of drums and other unpleasant sounds". Zappa’s
interesse was meteen gewekt. Zo ging dat bij hem dus ook. Iets
triggerde hem om juist van dit album met deze muziek iets te vinden.
De plaat was op EMS Records, EMS 401. Ongeveer een jaar later bezocht
hij een platenzaak op zoek naar goedkope singles. Bij het afrekenen
liet hij bijna alles uit zijn handen vallen. Daar voor hem, op de
toonbank, stond dé plaat, The Complete Works of Edgard Varèse, Volume
One, EMS 401. De eigenaar van de zaak gebruikte die om diverse audio
installaties aan klanten te laten horen. Zappa keerde zijn zakken om,
maar had niet voldoende geld bij zich. Toch wist hij de verkoper zover
te krijgen dat hij hem de plaat verkocht voor al het geld dat hij bij
zich had. De man zal wel gedacht hebben dat hij die anders toch nooit
zou kunnen verkopen. Thuis werd tot ongenoegen van zijn moeder de
muziek hard afgespeeld op de huiskamer-pick-up. Uiteindelijk verhuisde
de pick-up naar Zappa’s tienerkamer en kon hij ongestoord genieten.
Met krijt markeerde hij de ‘interessante passages’ om die aan
schoolvrienden te laten horen. Na Varèse volgde albums van Igor
Strawinsky, Anton Webern en vele anderen. De pick-up kwam niet meer
terug in de huiskamer. Die geschiedenis herhaalde zich later bij mij
thuis, maar toen wist ik nog niets van deze overeenkomst.
Opnieuw was er een verhuizing, nu naar Lancaster, Antelope Valley.
Dat ligt in de Mojave Desert en dichtbij Edwards Air Force Base.
Allemaal namen, elementen die zouden terugkeren in Zappa’s
songteksten. Luister maar eens naar ‘Village of the Sun’ op ‘Roxy
& Elsewhere’ (1974) of ‘Billy the Mountain’ op ‘Just Another Band
from L.A. (1972).
Toen moeder vroeg wat Zappa voor zijn vijftiende verjaardag wilde
hebben vroeg Zappa om een ‘long-distance call’ met Varèse in New York.
Helaas bleek die niet thuis, hij was in Parijs. Varèse’s vrouw,
Louise, stond Zappa te woord. Later lukte het wel. Varèse stuurde
Zappa een bedankbrief waarin hij vertelde dat hij bezig was met een
werk dat ‘Déserts’ heette en verder dat als Zappa in New York was hij
welkom was om op bezoek te komen. Dat is er nooit van gekomen, maar
Zappa was onder de indruk van de brief, zeker omdat hij zelf in die
‘desert’ (woestijn) woonde. De brief werd ingelijst en heeft altijd in
Zappa’s studio gehangen.
Zappa, die voor zijn leeftijd veel ouder uitzag, lang, snor, komt op
de Antelope High School een gelijkgestemde ziel tegen, Don Vliet
(1941-2010). Die kennen we beter als Don van Vliet of Captain
Beefheart. Vliet en Zappa luisterde bij Vliet thuis naar muziek van
hun singles en tussendoor schreeuwde Vliet naar zijn moeder, Sue, om
een Pepsi. ‘Why Doesn't Somebody Get Him a Pepsi? Is de originele naam
van een nummer dat Zappa schreef, maar bekend werd als ‘The Torture
Never Stops’ (‘You Can’t Do That on Stage Anymore, volume 4’, 1991).
Zappa was inmiddels met drummen zover dat hij in een band kon spelen.
Dat werd de ‘The Blackouts’. Dat is een, wat ze toen noemden, ‘racial
mixed band’ met daarin: Wayne Lyles (bongos), Dwight Bennett
(tenorsax), Ernie Thomas (trompet), Terry Wimberley (piano), John
Franklin (altsax) en Frank Zappa (drums).
In een kast thuis lag de gitaar van broer Bobby. Die speelde er
nauwelijks op en zo ging de gitaar van de ene naar de andere broer.
Zappa’s interesse in dat instrument nam toe, ondanks het feit dat het
een goedkoop ding was met snaren hoog boven de fretten. Zappa
luisterde natuurlijk al langer naar allerlei gitaristen, lees
hierboven, maar de klank van met name Johnny Guitar Watson fascineerde
hem. Hij leerde zichzelf gitaar spelen, in het begin nog volgens het
blues en R&B-stramien, maar gaandeweg ontwikkelde hij een heel
eigen stijl. Ondanks het feit dat hij heel goed ritmegitaar kon
spelen, speelde hij het liefst solistisch. Elke solo van hem is nieuw,
geen herhalingen en zijn in feite composities op zichzelf. Daardoor
hield hij zichzelf ‘fris’. Waarom gitaar? “Let’s be realistic about
this, the guitar can be the single most blasphemous device on the face
of the earth. That’s why I like it . . . The disgusting stink of a
too-loud electric guitar: now that’s my idea of a good time.” Hij
noemde zijn solo’s ‘air sculptures’, omdat die alleen op dat moment
bestond, daarna niet meer: “Music, in performance, is a type of
sculpture. The air in the performance is sculpted into something.”
Veel solo’s zijn terecht gekomen op latere albums als de ‘Shut Up and
Play Yer Guitar’ reeks (1981), ‘Guitar’ (1988) en ‘Trance-Fusion’
(2006) en natuurlijk op de vele reguliere albums. Zappa kon koel en
berekenend overkomen in zijn muziek, maar zo gauw hij een gitaarsolo
ging spelen namen de emoties toe en zag je soms een glimp van een
andere kant van zijn karakter.
Zappa was een goede tekenaar, maar muziek hield hem meer bezig.
Gedurende zijn middelbare schoolperiode begon hij met schrijven van
zijn eigen ‘Varèse’-achtige muziek, die vervolgens door het
schoolorkest uitgevoerd werd. Zappa kon goed noten op papier zetten en
had een idee van hoe het ongeveer moest klinken, maar hij had toch
echt een orkest nodig om het ook te laten klinken en soms te ontdekken
dat hij een en ander moest aanpassen.
Dat hij daadwerkelijk kon tekenen, films en muziek maken had hij te
danken aan zijn gedrag, het beviel hem geenszins op school en hij
gedroeg zich navenant. Alle ‘vrije’ geesten werden toentertijd naar
‘art-class’ gedirigeerd. In 1957 won hij de prijs voor het beste
kunstwerk, genaamd ‘Living Room’. Niet alle docenten lieten hem aan
zijn lot over. Zo vertelde hij enthousiast over Don Cerveris, zijn
docent Engels, die hem vooral aanmoedigde met muziek door te gaan.
School in algemene zin had zo’n negatieve invloed op hem dat hij later
zijn eigen kinderen daar niet naar toe stuurde.
Na de middelbare school, Zappa was toen negentien, vertrok hij naar
een eigen ruimte. Tijdens de vervolgstudie ‘compositieleer’ bij Prof.
Karl Kohn aan het Pomona College ontmoette hij Kathryn ‘Kay’ Sherman.
Ze werden verliefd, woonden samen en trouwden uiteindelijk (1960).
Zappa werkte in die tijd als reclameschrijver/tekenaar. Kay steunde
Zappa in zijn muzikale carrière, Zappa trad nog namelijk nog steeds op
met The Blackouts, en zag de artistieke potentie van haar man. Het
huwelijk hield echter niet lang stand; vier jaar later, 1964, was het
voorbij.
Naast muziek componeren en spelen met The Blackouts kreeg Zappa, op
voordracht van zijn oud-docent Cerveris, de kans om muziek te
schrijven voor een film: ‘The World’s Greatest Sinner’ van, én door
Timothy Carey. Zappa had al wat muziek liggen en kon die gebruiken
voor deze film. De soundtrack laat zich beluisteren als een blauwdruk
voor Zappa’s latere werk. Dat geldt net zo voor de muziek voor de
tweede film: ‘Run Home Slow’ (1965). Thema’s uit die film werden
gebruikt voor Zappa’s latere soloalbums en albums met The Mothers.
Zappa verdiende aardig wat geld met beide films. Van de opbrengst van
‘The World’s Greatest Sinner’ kocht hij een fatsoenlijke gitaar, van
die van ‘Run Home Slow’ de studio waar hij op dat moment werkte als
studiomusicus.
Via vrienden was Zappa namelijk terecht gekomen in de ‘PAL Studio’
van Paul Buff in Cucamonga. Buff was een visionair en gebruikte de
studio met zijn zelf gebouwde 5-sporen recorder - uniek voor die tijd
- als uitvalsbasis voor een scala muziekstijlen en gefingeerde
groepen, die hij zelf uitbracht op diverse, eigen labels. Die groepen
waren in feite steeds dezelfde mensen; klein groepje musici binnen de
studio, soms de PAL-studioband genoemd. Daarin ‘zaten’ onder anderen
Buff, Dave Aerni, Ronnie Williams, Chuck Glave, Tony Rodriquenz, Chuck
Foster en Zappa. Het trio, Buff, Aerni, Zappa maakte de meeste tracks.
Zappa speelde allerlei instrumenten, nam op en produceerde. Hier in
PAL-Studios leerde hij de beginselen van het vak, de opnametechnieken,
het verkopen, eigenlijk alles wat hij nodig had om zijn eigen stijl en
muziek te ontwikkelen. Hier werkte hij bijvoorbeeld al met Ray Collins
(1936-2012), de latere zanger van The Mothers, maar knutselde hij,
soms letterlijk, eigen songs in elkaar. Knutselt, omdat hij alles zelf
speelt en experimenteert met geluiden, tapesnelheden en effecten. Dat
en meer is te horen op de 5cd-set "Paul Buff Presents Highlights From
The Pal And Original Sound Studio Archives." (2012).
Zappa’s eerste publieke optreden onder eigen naam was voor de Steve
Allen Show in maart 1963. Allen was altijd op zoek naar nieuw talent
en stuitte bij die zoektocht op de jonge componist. Zappa.
‘clean-shaven, and wearing a suit and a tie’ nam de oude fiets van zus
Candy mee en liet zijn ‘Concert for Bicycle’ horen. Dat was met het
aanwezige ensemble en eerder opgenomen tapes. Zappa en Allen
bespeelden de op de kop staande fiets op diverse manieren: “"It's very
funny, you play a bicycle by plucking the spokes and blowing through
the handle bars. Other methods of producing "cyclophony" is to stroke
the spokes with the bow of a bass fiddle (strijkstok van een
contrabas), twirl the pedals and let air out of the tires.” Daarbij
dirigeerde Zappa het orkest en dat alles tot grote hilariteit, maar
ook enthousiasme van Allen. De geweldige beelden zijn te zien op
Youtube. Het concert is tevens te vinden in de eerder genoemde box met
werk uit PAL-Studios. De uiterst voorkomende en nette Zappa is daar
nog best bescheiden en vriendelijk. Dat zou later wel anders worden.
Zappa’s eerste klassieke concert was in mei 1963, tijdens een
festival genaamd: "Music Sets the Mood For May at the Mount"; The
View, Mount St. Mary's. Tijdens het festival waren er diverse symposia
voor hedendaagse muziek en concerten van regionale musici en
componisten. Op 4 mei liet Zappa zijn ‘Piece II Of Visual Music (1957)
for jazz ensemble and 16 mm. projector’ horen, op 19 mei was er een
heel programma met ruimte voor de nieuwe avant-garde componist onder
de naam ‘The Experimental Music of Frank Zappa’. Op het programma
stond: ‘Variations II for Orchestra’, ‘Variables I for any five
instruments’, ‘Opus 5 for Orchestra’, ‘Rehearsalism’ en afsluitend
‘Three Pieces of Visual Music with Jazz Group’. Na het concert werd
het publiek in de gelegenheid gesteld de componist te bevragen.
Zappa: “I spent $300 and got together a college orchestra, and I put
on this little concert. Maybe less than a hundred people showed up for
it, but the thing was actually taped and broadcast by KPFK. By the
time I graduated from high school in '58, I still hadn't written any
rock and roll songs, although I had a little rock and roll band in my
senior year. I didn't write any rock and roll stuff until I was in my
20s. All the music writing that I was doing was either chamber music
or orchestral, and none of it ever got played until this concert at
Mount St. Mary's. In fact, this concert even involved sounds on tape.
I was doing tape editing of electronic music, and part of all the
pieces had this little cheesoid Wollensak tape recorder in the
background pumping out through mono speakers—sounds that were supposed
to blend with the acoustic instruments. And there were sections of
improvisation and a lot of different experimental techniques.” Een
stukje van dit concert is te horen op ‘Lost Episodes’ (1996).
Met jeugdvriend Vliet nam Zappa onder de naam ‘The Soots’ muziek op
en stuurde die naar Dot Records. Hij kreeg een briefje terug met een
afwijzing: ‘no commercial potential’. Die zinsnede werd een
onvergetelijke, nadat Zappa die hergebruikte op het eerste album met
The Mothers; Freak Out (1966).
In 1964 was het voorbij met het huwelijk met Sherman, waarop Zappa
noodgedwongen intrek nam in PAL-Studios. In de vrije studio-uren
experimenteerde hij dat het een lieve lust was. Buff, die inmiddels
ander werk had bij geluidsonderzoeker/DJ Art Laboe, verkocht
logischerwijs de studio aan Zappa, die toen net het geld van de
filmmuziek binnen had en de som van 2000 dollar wel kon betalen. Zappa
noemde de studio vanaf dat moment ‘Studio Z.’ Er kwamen meer mensen in
de studio wonen, zoals jeugdvriend James ‘Motorhead’ Sherwood
(1942-2011), Don Vliet en Zappa’s nieuwe vriendin Lorraine ‘Pete’
Belcher (? onbekend). Met Vliet werkte hij aan een ‘science fiction
movie’, ‘Captain Beefheart versus the Grunt People’. De naam Captain
Beefheart komt uit deze periode en deze ‘film’.
Om wat geld te verdienen maakte Zappa reclame door te zeggen dat
Studio Z. alles kon opnemen en filmen, waarbij hij zich presenteerde
als ‘The Movie King of Cucamonga’ (1965). Het werkte, want hij kreeg
van een zakenman de vraag en geluidstrack te maken voor een ‘blue
party’. ‘Blue’ in die tijd betekende ‘seks’. Zappa en Belcher leefden
zich uit met een springveren matras en maakte suggestieve geluiden.
Zappa knipte al het gelach uit de tape en overhandigde die aan de
klant. Dat bleek echter een undercover agent en vervolgens werden hij
en Belcher in de boeien geslagen wegens obsceniteiten. Belcher was ook
pas negentien, dus dat mocht al helemaal niet. Hun arrestatie haalde
de tijdig ingelichte krant: “Two a go-go to jail”. Zappa’s vader
betaalde de borgtocht van zijn zoon. Zappa vroeg Laboe die van Belcher
te betalen.
Later werd Zappa schuldig bevonden aan "conspiracy to commit
pornography" en veroordeeld tot zes maanden, waarvan tien dagen in
hechtenis. Die tien dagen hebben een enorme indruk op hem gemaakt.
Zappa: “They got me for conspiracy to commit pornography back in '64,
by smuggling a plainclothesman disguised as a used car salesman into
my small recording studio in that very small town. The town had about
7,500 people in it and they didn't like my long hair, so they decided
to get me. The attorney was 27 years old and he got me ten days in
jail by using evidence obtained from the hidden microphone in his
wristwatch which was hooked up to a tape somewhere. There were 45 men
in the jail cell, the toilet and shower had never been cleaned, the
temperature was 110 degrees so you couldn't sleep by night or day,
there were roaches in the oatmeal, sadistic guards, and everything
that was nice.” Iets daarvan is in een latere song te horen in ‘San
Ber’dino’ (One Size Fits All (1975): “Well there's forty-four men
stashed away in Tank "C". An' there's only one shower, but it don't
apply to Bobby”. Omdat hij nu een aantekening had in het
persoonsregister mocht hij niet in dienst. Ik denk niet dat hij dat
erg vervelend vond.
Eenmaal weer op vrije voeten bleek dat de meeste tapes uit de studio
meegenomen waren door de politie. Sommige kreeg hij terug, maar niet
alles. Zonder klanten kon hij de huur niet meer betalen en dat
betekende het einde van Studio Z. Niet veel later werd het pand
afgebroken om de weg te kunnen verbreden. Belcher, de ‘buxom
red-haired companion’, zoals ze in de krant werd beschreven, verdwijnt
hier uit het verhaal. Ze zou later opduiken als de vrouw van een
tekenaar van ‘underground comics’.
Na het debacle van zijn studio zoekt Zappa een andere manier om zijn
muziek kwijt te kunnen. De opmaat daarvoor is een uitnodiging van Ray
Collins om in de The Soul Giants te komen spelen. De gitarist, Ray
Hunt, beviel niet zo en Collins kende Zappa’s kwaliteiten uit
PAL-studio. Dit stukje van het verhaal begint echter eerder met ‘The
Viscounts’. Die zijn begin jaren zestig opgericht door Roy Estrada
(1943- /bas, zang) en Dave Coronado (?/sax) . Na het opstappen van de
drummer kwamen ze toevallig Jimmy Carl Black (1938-2008) tegen, die
wilde wel. Meteen werd de naam veranderd in The Soul Giants. Ze vonden
een baantje als clubband in The Broadside, Inglewood, maar wel met de
restrictie dat ze Ray Collins als zanger inzetten. Collins was een
zingende timmerman, maar had al enkele succesjes gehad als zanger,
vandaar. Zappa kwam, zag en overwon. Black: "Frank came down and tried
out with the band and he liked what we did, and we liked what he did,
so he joined. A month later the saxophone player Davey Coronado left
the band, leaving the position of leadership wide open. Frank took
over as leader, and his very words were, "If you will play my music, I
will make you rich and famous." In ieder geval is daar een deel van
uitgekomen.
Zappa bracht vervolgens zijn eigen muziek in, veel van wat hij al
geschreven had in PAL-Studios en Studio Z. Niet bepaald muziek voor
een band in een club. Al snel werden ze er dan ook uitgegooid. Andere
clubs waren ook niet bepaald happig op Zappa’s muziek. In Zappa’s
filosofie moest je de zaak dan omdraaien, de doelgroep bij je muziek
zoeken. Als je je zou verkopen als een ‘ugly’ groep met dito muziek
zou daar heus wel iemand op afkomen. Halverwege de jaren zestig
verandert de wereld in hoog tempo, zeker als we het hebben over de
jeugdcultuur. Jongeren zoeken meer en meer hun eigen weg en zetten
zich af tegen de gevestigde orde. Dat is Zappa’s niche. The Soul
Giants, de naam, past daar niet in, dus kiest Zappa voor ‘The
Mothers’. Volgens geruchten op moederdag, maar dat wordt nergens
bevestigd. De naam is voor velerlei uitleg vatbaar: letterlijk, de
‘moeders’ als tegenhanger van het mannelijk imago, maar ook als uiting
van een uitstekend muzikant, ’mothers’ was de afkorting van
‘motherfucker’, een term die vooral in jazzkringen gebruikt werd als
iemand of een band in positieve zin presteerde, ‘that’s a pair of
motherfuckers’. Zappa, die wel hield van taalspelletjes en suggestieve
opmerkingen, koos niet voor niets deze naam.
Zappa pakt de zaak serieus aan en neemt Herb Cohen (1932-2010) als
manager in de arm. Die zoekt zijn afzetgebied, optredens, vooral in de
groeiende ‘underground’-scene. The Mothers spelen daarom vaak in
plaatselijke clubs als The Whiskey-a-go-go. Daar komen de vrije
dansers van de groep van Vito Paulekas met daarin Carl Franzoni. De
vrije geesten haken in op de vrije muziek van The Mothers.
Ondertussen zijn producers van platenmaatschappijen op zoek naar
nieuwe muziek, bang om de nieuwe stroom (lees inkomsten) te missen.
Tom Wilson (1931-1978), producer van onder anderen Bob Dylan en Simon
and Garfunkel, komt langs en luistert naar The Mothers. Volgens het
verhaal spelen ze ‘Trouble Every Day’, een blues-achtige song over de
rassenrellen in de wijk Watts. Het verhaal gaat dat Wilson daarop
besluit de groep te tekenen voor Verve, een sublabel van MGM. Verve is
in feite een jazzlabel met wat blues-artiesten. Het is een wat dubieus
verhaal, want Wilson is op dat moment niet zomaar iemand, maar iemand
met een uitstekende reputatie. Hij zal zeker niet zomaar een band na
het horen van één nummer onder contract nemen. Maar, het is wel een
mooi verhaal. Er waren wel wat aanloopproblemen. MGM/Verve ging niet
akkoord met de bandnaam, ietsje te ‘obsceen’ vonden ze. Nu is er een
mooi Engels gezegde, ‘Necessity is the mother of invention’ en met die
in het achterhoofd werd de naam van de groep ‘The Mothers of
Invention’. Voor mij was en is dat een soort iconische benaming.
Er was dus een contract, Zappa had nummers geschreven en men ging de
studio in om een en ander op te nemen. Even voor de duidelijkheid, dat
gebeurt in een tijd dat de meeste, populaire muziek niet door de
artiesten zelf gespeeld wordt, maar door een reeks studiomusici.
Beter, sneller, goedkoper. Niet iedereen speelde namelijk zelf zo goed
of kon het niet eens. The Mothers deden alles zelf, op wat kleine
dingen na, zoals de piano die bespeeld werd door Mac Rebennack, een
van die studiomusici. Rebennack zou in de nabije toekomst bekend
worden als Dr. John the Nighttripper. Rebennack is op het moment van
opname ‘lid’ van wat later ‘The Wrecking Crew’ genoemd zou worden, een
groep uitstekende musici, die alles vlot kunnen wegspelen. In de
studio zat een groot deel van die Crew. Ze worden op de binnenhoes van
het eerste Mothers-album genoemd onder het kopje 'The Mothers'
Auxiliary'.
Er was genoeg materiaal voor twee lp’s. Het budget werd wat aangevuld,
er werd vijfhonderd dollar uitgetrokken voor extra percussie en een
horde uitgenodigde freaks leefde zich odner directie van Zappa uit.
Daaronder zijn de ‘vaste’ freaks uit de L.A.-scene, maar ook vrienden
als Motorhead Sherwood en Jean Vassar, een vriendin van Zappa. Vassar
is de eerste Suzy Creamcheese, een naam die op de achterzijde van de
albumhoes van opduikt. Freak Out (1966) is in dit genre de eerste
dubbel-lp. Een bijzonder album met een amalgaam aan muziekstijlen.
Blues, rock, elektronische muziek, experimenteel, musique conrète,
jazz, doo-wop. De gitaar is fuzzy, snijdend, net als de hilarische
kazoo en de in die periode populaire mondharmonica. Zappa’s teksten
zetten vraagtekens bij de Amerikaanse maatschappij, liefde,
gerechtigheid, rassenongelijkheid. De muziek klonk en klinkt anders
dan muziek uit die periode, agressiever, gemener zo je wilt, maar ook
met onverwachte wendingen en klanken. Het zijn overwegend songs, maar
dat verandert op de tweede lp, dan barst het muziekexperimentele
pandemonium pas echt los.
Freak Out was voor die tijd volstrekt anders. Dat gold ook voor de
hoes. Door zijn eerdere ervaring als tekenaar/ontwerper wist Zappa
heel goed hoe de hoes zou moeten uitzien. De gesolariseerde foto op de
voorkant, de collage binnenzijde, het was allemaal goed uitgedacht. De
lijst met vijftig namen die op een of andere manier van invloed waren
geweest “Please don’t hold it against them”, de ‘liner-notes’ voor elk
nummer, de citaten als: “Edgard Varèse, July 1921: The Present-day
Composer, Refuses to die!”, “No commercial potential” en “I’d like to
clean you boys up a bit and mold you. I believe I could make you as
big as The Turtles.” Dat zou op een andere manier meer dan waar
worden. En daar is de beschrijving over Zappa zelf: “Frank Zappa is
the leader and musical director of the Mothers of Invention. His
performances in person with the group are rare. His personality is so
repellent that it’s the best to keep away… for the sake of
impressionable young minds who might not be prepared to cope with him.
When he does show up he performs on the guitar. Sometimes he sings.
Sometimes he talks to the audience. Sometimes there is trouble”. Dat
gold nog meer voor de brief op de achterzijde, de brief van een Suzy
Creamcheese: “These Mothers are crazy. You can tell by their clothes.
One guy wears beads and they all smell bad. We were gonna get them for
a dance after the basketball game but my best pal warned me you can
never tell how many will show up...sometimes the guy in the fur coat
doesn't show up and sometimes he does show up only he brings a big
bunch of crazy people with him and they dance all over the place. None
of the kids at my school like these Mothers... specially since my
teacher told us what the words to their songs meant. Sincerely
forever, Suzy Creamcheese”.
In 1966 kon je één dollar opsturen om een ‘Freak Map’ te ontvangen. Op
die plattegrond waren de plaatsen waar de ‘freaks’ zich ophielden
gemarkeerd.
In feite was de hele verpakking onderdeel van een pure
promotiecampagne om, zoals Zappa het indertijd omschreef “lure the
innocent person in our camp”. Maar ook dat was misleidend, want die
ínnocent person’ trok zelf naar dat kamp. Op Freak Out kregen we te
maken met een vreemde groep musici met vreemde muziek en andere
ideeën. Dat sprak allerlei mensen aan, vaak de creatieve eenlingen. De
‘Ugly’-opzet werkte, de doelgroep was gevonden. Ik hoorde ‘Freak Out’
samen met ‘Absolutely Free’ en ‘We’re Only in it for the Money’ toen
ik net twaalf jaar was. Het was een shockerende ear-opener, wat was
dit? Dit was mijn(!) muziek en dat is het nog steeds.
Zappa was achteraf niet helemaal tevreden: "Return of the Son of
Monster Magnet" was in fact an unfinished piece. The track as it
appears on the album was created to act as the backing track for a
much more complex work, but MGM refused to approve the additional
recording time, so it was issued in this unfinished form.” Dat
perfectionistische zou voortdurend blijven opduiken tot aan het eind
toe.
MGM/Verve was ook niet heel tevreden, want ondanks intensieve
reclamecampagnes verkocht het dure album maar mondjesmaat. Bovendien
werden tracks niet op de radio gespeeld. Geen radio, geen verkoop. Zo
ging dat toen. In Engeland werd het dubbelalbum gehalveerd en
gedecimeerd, wisten zij veel.
In 2006 werden de opnames meer dan verdubbeld met het uitbrengen van
‘MoFo’, respectievelijk als 2cd of luxe 4cd-set met boek en kunststof
klaphoes. Alle muziek opgenomen voor de sessies rondom Freak Out is er
op te vinden, inclusief enkele live-opnames uit deze periode. ‘MoFo’
staat voor ‘Making Of Freak Out’. Wat een ervaring!
Zappa verhuisde tussen de opnames door naar Laurel Canyon om samen
te wonen met een nieuwe vriendin Pamela Zarubica. Zarubica werd de
tweede Suzy Creamcheese. Hun huis werd een ontmoetingsplek voor een
horde aan musici uit Amerika, Europa en tal van creatievelingen.
Zarubica ging mee op tournee, maar niet voor heel lang, want Zappa
kwam al vrij snel Adelaide Gail Sloatman (1945-2015) tegen. Sloatman
had een rolletje gehad in de film ‘Mondo Hollwyood’ en werd omschreven
als een ‘hot chick’; een knappe verschijning. Zappa beschrijft de
ontmoeting heel grappig in zijn boek ‘The Real Zappa Book’ (1989):
‘Within a couple of minutes – don’t laugh – I fell in love.”
Het echtpaar trouwde en bij gebrek aan ringen gaven ze elkaar een pen,
een traditie die elk jaar werd voorgezet. Ze kregen vier kinderen:
Moon Unit (1967), Ian Donald Calvin Euclid ‘Dweezil’ (1969), Ahmet
Emuukha Rodan (1974) en Diva Thin Muffin (1979).
Gail, ‘my pumpkin’ komt meteen terecht op de hoes van het tweede
album, ‘Absolutely Free’ (1967). De wat eigenwijze verpakking, de hoes
is door de lengte van de fotocollage en de titel een kwartslag
gedraaid, is opnieuw gedaan door Zappa en heeft daardoor in stijl
zichtbare overeenkomsten met die van ‘Freak Out’. De tekening op de
achterzijde is een typische Zappa-tekening. Ik heb daar uren naar
zitten kijken. Naast Gail zien we ook de bandleden. Behalve bekende
Collins, Black en Estrada staan er maar liefst vier nieuwe namen bij:
Billy Mundi (1942-2014/drums), Don Preston (1932- /keyboards,
electronics), Bunk Gardner (1933- /saxen, klarinet, fluit) en Jim
Sherwood (baritonsax). De muziek op het album is bestaat uit twee
stukken: (oude) lp-kant A: ‘Absolutely Free’ (#1 in a series of
underground oratorios)’, een kant B: ‘The M.O.I. American Pegeant ((#2
in a series of underground oratorios)’. Muzikaal gezien gaan we met
‘Absolutely Free’ richting Twintigste Eeuwse klassiek en (free-)jazz,
meer dan het ‘eenvoudig’ poplied, dat nog op ‘Freak Out’ te vinden
was. Zappa’s muzikale kennis was gegroeid en hij had mensen als
Preston en Gardner nodig om die te vertolken.
De Amerikaanse mensheid wordt in ‘The American Pegeant’ verdeeld in
twee groepen, de ‘plastic people’ en de ‘vegetables’. Die eerste
groepering zijn de grijze, volgzame, onzelfstandig denkende
middenklassers, de vegetables, groenten zijn goed voor je, zijn de
vrij denkende geesten. Maar vergis je niet, niet alle vrij denkende
geesten vallen onder Zappa’s noemer. De drinkende, blowende, trippende
persoon wordt net zo lief en zo goed op de korrel genomen. In Zappa’s
wereld géén drugs! Hij was daar fel tegen en schroomde niet
drug-gebruikende bandleden uit de groep te zetten.
In het eerste deel van het oratorium gaan we op verkenning in de
Amerikaanse maatschappij om terecht te komen in de ‘Invocation &
Ritual Dance of the Young Pumpkin’. De titel is ontleend aan ‘Le Sacre
du Printemps’ van Igor Strawinsky, het nummer zelf bestaat uit een
hypnotiserende, lange gitaarsolo, omweven met een sopraansaxsolo van
Gardner. Betoverend zo’n groente! Kant twee laat de duistere kant van
die Amerikaanse maatschappij zien: drank, status, moraal, seks en dat
alles in een pittige, muzikale setting. De track die vaker in Zappa’s
werk zou terugkeren is ‘Brown Shoes don’t Make It’, het nummer over
leiderschap en een vervallen moraal van een burgervader die het wel
wil aanleggen met zijn dertienjarige tienerdochter: "And he loves it!
He loves it! It curls up his toes. She bites his fat neck and it
lights up his nose. But he cannot be fooled, old City Hall Fred. She's
nasty! She's nasty! She digs it in bed! She's a dirty young mind,
corrupted, corroded. Well she's thirteen today, And I hear she gets
loaded."
‘Son of Suzy Creamcheese’ viel mij op door de wisselende maatsoorten.
Zappa: "Son of Suzy Creamcheese took a year to learn how to play. Can
you tell why? The time, the time - it's fantastic. It's four bars of
4/4, one bar 8/8, one bar 9/8. OK? And then it goes 8/8, 9/8, 8/8,
9/8, 8/8, 9/8, then it goes 8/8, 4/8, 5/8, 6/8, and back into 4/4
again.".
De teksten, het Libretto’, mochten van MGM niet op de hoes afgedrukt
worden. Je kon ze wel krijgen door minstens één dollar op te sturen.
Daarvoor kreeg je “all words on the record, even the nasty ones”.
Zappa maakte bij het album een single: ‘Big-Leg Emma/Why Don’t You Do
Me Right’. Volgens hem was die ‘straight commercial and absolute
shit’. Natuurlijk was niemand geïnteresseerd. Bij de latere
cd-releases werd de single middenin het album geplakt. Mijns inziens
een faux-pas, omdat die twee nummers niet aansluiten op sfeer en klank
van het album.
Rondom ‘Absolutely Free’ verhuisde Zappa met Gail en The Mothers naar
New York om daar een reeks van meerdere optredens per dag te verzorgen
in Garrick Theatre. Wegens succes duurde die reeks maar liefst een
half jaar. In Garrick Theatre perfectioneerde Zapppa zijn ‘theatre of
the absurd’. Hij leerde The Mothers te reageren op handgebaren, een
soort dirigent voor de troepen. Op het podium stond een wisselende
groep musici, soms was Sandy Hurvitz er als de nieuwe Suzy
Creamcheese, soms was er toneel, soms muziek. Als de grapjes voorbij
waren ging de muziek onafgebroken door, “als een dag aan zee, later
hoor je de ruis nog in je oren”. Op een dag laat hij mariniers uit het
publiek een pop molesteren, een andere dag spuit een giraf slagroom op
de eerste rijen, soms ‘vechten’ Collins en Creamcheese met een wortel
en slablad, Dada live. In het publiek zit vaak een universitair
opgeleide muzikant, Ian Underwood (1939- /keyboards, saxen,
dwarsfluiten, klarinet, basklarinet, gitaar). Hij is heel enthousiast
en vraagt of hij niet mee kan spelen. Zappa vraagt volgens de anekdote
op het album Uncle Meat: "What can you do that's fantastic?" “I
(Underwood) said, I can play alto saxophone and piano." He said, "All
right, whip it out."
Nick Venet, producer van Capitol Records, dacht dat het mogelijk was
dat Zappa onder hun vlag een instrumentaal album uit kon brengen mits
hij zelf niet meespeelde. Zappa, meteen enthousiast, ging aan de slag,
knipte, plakte, maakte een boeiende collage, daarbij ondersteund door
een aantal studiomusici, die we inmiddels kennen als de Wrecking Crew.
Op de hoes worden die aangeduid als ‘Abnuceals Emuukha Electric
Symphony Orchestra’. Toen het album klaar was, de hoes er bij wijze
van spreken al omheen zat greep MGM in. Capitol, niet happig op een
rechtszaak, overhandigde de mastertape aan MGM. De tape was echter
dermate slecht dat Zappa besloot het project over te doen, maar dan
anders. Het gevolg was wel dat Lumpy Gravy daardoor pas ná ‘We’re Only
in it for the Money’ uitkwam.
‘Lumpy Gravy’ (1968) is met twee keer vijftien minuten een relatief
kort album. Het was simpelweg verdeeld in ‘part one’ en ‘part two’.
Later (1995) zijn die delen onderverdeeld, maar zo ken ik het niet.
Zappa werkte aan het album met behulp van wat hij omschreef als
‘blokken’. Elk blok was een stuk muziek, dat kon zijn uit de tijd van
PAL Studios en Studio Z., maar ook de opnamen met het studio-orkest.
Nieuw waren de gefluisterde teksten. Die waren afkomstig van enkele
kennissen en een aantal Mothers, waaronder Motorhead, Estrada en
Black. Die teksten waren gesproken in een openstaande vleugel met een
zak zand op de pedalen waardoor je lange galm in het gesprek kreeg.
Die gingen over muziek, the big note, maar ook werken in
benzinestations en garages. De thema’s die we herkennen zijn die van
‘Oh No’, ‘King Kong’ en ‘Take Your Clothes Of When You Dance’, met de
opmerking erbij dat we op dat moment alleen nog die laatste gehoord
hadden, omdat de release immers vertraagd was. Zappa noemde ‘Lumpy
Gravy’ altijd als zijn favoriete album.
De hoes was dit keer gemaakt door Cal Schenkel (1947- /graficus).
Schenkel, vriend van Sandy Hurvitz, ging door met de collagestijl van
Zappa, maar voegde daar eigen elementen aan toe, zoals
machineonderdelen en oude afbeeldingen uit het begin van de twintigste
eeuw. Het is een zo herkenbare stijl dat die later door talloze
bootleggers – meestal slecht – geïmiteerd werd als zijnde ‘echt’. Op
de hoes zijn we Zappa in zijn Pipco-shirt met de op de achterzijde
Zappa in smoking en hoge hoed en een tekstballon: “Is this Phase 2 of
We’re Only in it for the Money?”. Op die laatste hadden we dan al
kunnen lezen ‘Is this Phase 1 of Lumpy Gravy?”. Daarmee werden beide
albums aan elkaar gelinkt.
Er speelde zich nog een familiair dingetje af op de voorkant. Daar
stond als componist: ‘Francis Vincent Zappa’. Eigenlijk was dat de
naam van Zappa’s vader, maar Zappa dacht dat nu eenmaal zo in het
geboortepapier stond. Hij vond die naam maar niks en was enorm
opgelucht toen bleek dat het niet zo was, het was gewoon ‘Frank’. Alle
volgende edities van ‘Lumpy Gravy’ kregen vervolgens een gecorrigeerde
naam op voorzijde.
In 2018 werd de originele Lumpy Gravy, de Capitol-versie, in
gelimiteerde editie uitgebracht ter gelegenheid van Record Store Day.
Eerder al, in 2009, was die versie op cd uitgebracht in een luxe set
samen met ‘We’re Only in it for the Money’ als ‘Lumpy Money’.
‘We’re Only in it for the Money’ (1968) was in alle opzichten een
vooruitstrevend album. De originele hoes is een persiflage op het net
verschenen Beatle-album ‘Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band’
(1967), met eenzelfde indeling en opstelling. Zijn The Beatles nog
netjes in de dan net populaire oud-militaire-mode gekleed, The Mothers
staan er in diverse jurken met een hoogzwangere Gail naast Jimi
Hendrix. In plaats van bloemen ligt groente op de voorgrond. Prachtig
gedaan door Cal Schenkel. Alleen mocht het niet van MGM, bang voor
copyrights, en dus werd de binnenkant de buitenkant. Verwarrend, want
de teksten op de hoes waren niet aangepast. Er was wel iets anders
aangepast. Zappa hoorde later pas dat er met de banden geknoeid was,
omdat MGM vond dat sommige woorden niet door de beugel konden. Zo werd
in ‘Absolutely Free’ in de zin: "I don't do publicity balling for you
anymore" het word ‘balling’ verwijderd en in ‘Let's Make The Water
Turn Black’ de tekst: "…and I still remember Mama, with her apron and
her pad, feeding all the boys at Ed's Cafe" gewoon helemaal geknipt.
MGM dacht dat ‘pad’ ‘maandverband’ was, maar Zappa had hier haar
orderblokje bedoeld. Tsja. Er was meer, technicus Gary Kellgren
fluistert her en der wat, maar door ingrijpen van MGM’s censor lijkt
het nu dat hij in ‘Concentration Moon’ zegt dat de Velvet Underground
"Frank Zappa's group" is. Zappa ontving in Nederland een Edison voor
het album, dat was het moment dat hij het gecensureerde album hoorde.
In zijn dankwoord zei hij: "I prefer that the award be presented to
the guy who modified this record, because what you're hearing is more
reflective of his work than mine."
Op de buitenhoes staat een lijst aan musici, maar uiteindelijk blijkt
maar een klein groepje de muziek voor dit album gespeeld te hebben:
Mundi, Black, Gardner, Estrada, Underwood en Sherwood. Preston bleek
vertrokken. Voor zover de band. Verder: Pamela Zarubica horen we in
haar telefoongesprek met Vicky Kellgren, roadmanager Dick Barber,
snurkt, Ronnie Williams praat achterstevoren en Eric Clapton fluistert
wat. Veel steun had Zappa aan Underwood die hem op bijna elk terrein
hielp en een soort rechterhand werd en lange tijd zou blijven. Later
kregen de diverse nieuwe rechterhanden de taak de oefensessies te
leiden totdat Zappa zelf mee ging doen.
In ‘We’re Only in it for the Money’ komt het collage-element sterk
terug in de muziek. Het album heeft maar liefst negentien tracks,
waarvan sommigen nog geen minuut lang zijn. Tussen de muziek door
horen we surfmuziek (Heavies (Aerni/Buff) van The Rotations (1963),
stemmen, telefoontjes, geruis, elektronische muziek, flarden muziek
uit PAL-Studios, en vooral veel vervormde stemmen. Dat had alleszins
te maken met de maatschappijkritiek op het album, niet alleen richting
autoriteiten (‘Concentration Moon’), maar ook richting hippies
(‘Flower Punk’) en ouders (‘Mom & Dad’). De vervreemding
uitgedrukt in stemgebruik. En zo krijgen we nog veel meer om de oren.
Er worden vragen gesteld: “What’s the Ugliest part of Your Body?”. Het
antwoord: “I think it’s your mind…!”. En hoe zit dat met die ‘Lonely
Little Girl’: “You're a lonely little girl, but your mommy & your
daddy don't care. The things they say, just hurt your heart. It's too
late now for them to start to understand the way you feel the world
for them, it’s too unreal…”. In ’Take Your Clothes off When You
Dance’: There will come a time when everybody who is lonely will be
free to sing and dance and love. There will come a time when every
evil that we know will be an evil that we can rise above. Who cares if
hair is long or short, or sprayed or partly grayed, we know that hair
ain't where it's at. There will come a time when you won't even be
ashamed if you are fat! En verderop: Who cares if you're so poor you
can't afford to buy a pair of Mod A Go-Go stretch-elastic pants. There
will come a time when you can even take your clothes off when you
dance.” ‘We’re Only in it for the Money’ sluit af met ‘The Chrome
Plated Megaphone of Destiny’, een geluidscollage. Maar die mocht je
alleen luisteren als je, volgens de tekst op de hoes, het verhaal ‘In
the Penal Colony’ (In de Strafkolonie) uit 1914 van Franz Kafka
gelezen had. Het is een heftig verhaal en Zappa’s collage doet daar
weinig voor onder. Het is nogal een tegenstelling met de rest van het
album. Ondanks dat wordt ‘We’re Only in it for the Money’ nu gezien
als een van de hoogtepunten uit Zappa’s œvre. In 2005 werd het
opgenomen in ‘’ the U.S. National Recording Preservation Board’
vanwege: "culturally, historically, and aesthetically significant and
a scathing satire on hippiedom and America's reactions to it".
Na zo’n album zou je er minstens nog zo een verwachten, maar ik had
inmiddels al geleerd dat je bij Zappa niet van tevoren wist wat er aan
zou komen. Dat klopte helemaal, want in plaats van een album in het
stramien kregen we zomaar ‘Cruising with Ruben & the Jets’ (1968).
Op de hoes is te lezen: “This is an album of greasy love songs &
cretin simplicity. We made it because we really like this kind of
music (just a bunch of old men with rock & roll clothes on sitting
around in the studio, mumbling about the good old days). Ten years
from now you'll be sitting around with your friends someplace doing
the same thing if there's anything left to sit on.” Die hoes, opnieuw
van Cal Schenkel, is opgezet als een parodie van een band in actie. De
man met de langste neus en de gitaar stelt Zappa voor. Op de
achterkant is hij ook te zien, maar dan met een foto van Zappa uit
diens highschool-periode. In de eerste oplage van het album zat een
papiertje met daarop instructies hoe je een goede ‘jelly roll’
(haarlok) moest maken en op de achterzijde van het papier: ‘dance step
instructions’, zodat je ‘real close’ kon dansen op deze muziek.
Het is een album vol doowop en rhythm and blues muziek,
liefdesliedjes, smartelijk gezongen door Collins, Estrada en Zappa. In
eerste instantie zagen veel mensen het als een parodie, maar het was
niets minder dan een ode aan die fantastische muziek uit Zappa’s
jeugdjaren. Het was zo goed gedaan dat de plaat spontaan gedraaid werd
op radiostations en men sprak van “The greatest thing since Danny
& the Juniors”. Eenmaal ontdekt dat het om Zappa met zijn Mothers
ging, vloog de plaat soms letterlijk de studio uit. Misschien hadden
ze niet goed op de voorkant gekeken, daar staat toch heel duidelijk:
“Is this the Mothers of Invention recording under a different name in
a last ditch attempt to get their cruddy music on the radio?”.
Collins genoot volop, dit was zijn muziek. Estrada, Black, Sherwood,
Gardner en Underwood deden hun triolen (triplets).Preston was terug en
er duiken enkele nieuwe namen op, Buzz Gardner (1931-2004/de broer
van/trompet, bugel) en Arthur Dyre Tripp III (1944- /drums,
percussie). Die laatste had gespeeld bij het Cincinnati Symphony
Orchestra, maar zocht het avontuur. Met Underwood en Tripp in de band
kon Zappa meer en meer complexe muziek spelen, het was voor die twee
heren even een andere mindset om vervolgens deze relatief simpele
liefdesliedjes te spelen.
Niet alle songs zijn nieuw, sommige staan ook op Freak Out en zijn
voor de gelegenheid bewerkt, zoals ‘How Could I be Such a Fool’, ‘I’m
not Satisfied’, ‘You Didn't Try To Call Me’ en ‘Any Way The Wind
Blows’. Collins bracht uit het verleden ‘Deseri’ mee, een track die
niet op alle albums staat, vanwege een rechtenkwestie. ‘Stuff up the
Cracks’ is de laatste, wat langere track en de enige met een
gitaarsolo, maar wat voor een. Ik heb dit album grijsgedraaid. Het
gebruikte citaat van Varèse werd voor deze speciale gelegenheid iets
aangepast: "The Present-day Pachuco refuses to die!", Ruben Sano, June
1955”.
Bij het remasteren van de muziek in 1984 richting cd’s bleek dat de
moederbanden van zowel ‘We’re Only in it for the Money’ en ‘Ruben
& the Jets’ zo slecht waren dat er nieuwe bas- en drumpartijen
ingevoegd moesten worden om een acceptabel geluid te krijgen. Zappa
schakelde daarop twee toenmalige bandleden, Arthur Barrow (bas) en
Chad Wackerman (drums) in, alsmede studiomuzikant Jay Anderson
(contrabas). Dat nam hij allemaal digitaal op en mixte dat met de
oude, analoge tapes. Hij vond het prachtig, de meeste fans vonden het
verschrikkelijk, het klonk voor geen meter en had niets van de
originele, warme klank. Gelukkig werd van ‘We’re Only in it for the
Money’ een goede tape gevonden en werd die omissie in 2009 met de
uitgave van ‘Lumpy Money’ hersteld. Op die van ‘Ruben & the Jets’
moesten we nog een jaartje wachten, maar ook dat kwam goed met ‘Greasy
Love Songs’ (2010). ‘Phew’. Daarop staat het originele album plus een
achttal extra tracks, waaronder een veel langere gitaarsolo voor ‘Stuf
Up the Cracks’ en een ‘Love of my Life’ afkomstig uit Studio Z. met
Ray Collins en zangeres Mary Gonzales. Kleinoden om ergens op zittend
van te genieten.
Tussen alle muziekbedrijven door timmert Zappa met businesspartner
Herb Cohen aan eigen platenlabels: Bizarre voor eigen werk en
Straight, het label voor derden. Op die laatste verschijnen albums van
Alice Cooper, The Persuasions, Lenny Bruce, Wild Man Fisher, Sandy
Hurvitz, Jeff Simmons, the G.T.O’s (de groupies waarmee Zappa nauwe
banden onderhield) en, waarschijnlijk het meest populaire: ‘Trout Mask
Replica’ (1969) van oude kameraad Captain Beefheart.
Tussendoor treedt Zappa op met zijn band, zowel in Amerika als in
Europa en staat hij in The Royal Albert Hall in Londen, het
Concertgebouw in Amsterdam, Tivoli Copenhagen, Olympia Parijs, op de
Essener Songtage en trad op voor BBC en Beat Club (Duitsland). Van al
die concerten zijn bootlegs in omloop. Tevens speelt hij een klein
rolletje in de film van The Monkees. Dat is een band, eigenlijk een
Amerikaans verkoopproduct, die het moest opnemen tegen de populaire
Beatles. Tussendoor verhuisde hij eerst naar Laurel Canyon Boulevard
en vervolgens naar het huis dat hij de rest van zijn leven zou
bewonen: 7885 Woodrow Wilson Drive.
MGM maakte, omdat Zappa vertrok naar zijn eigen label, een
compilatiealbum: ‘Mothermania’ (1969). De naam was naar analogie van
Beatlemania. Zappa stelde het zelf samen en noemde het altijd als het
enige compilatiealbum waar hij achter kon staan. Wel haalde hij een
kleine stunt uit, want ‘Mother People’, de track van ‘We’re Only in it
for the Money’ was nu in de ongecensureerde versie. ‘The Idiot Bastard
Son’ presenteerde hij in een andere mix, waardoor dit album een vaste
plek kreeg in de collectie. Pas in 2012 werd het voor het eerst op cd
uitgebracht, toen eigenlijk overbodig, maar leuk voor de completisten
onder de fans en dat zijn er eigenlijk best veel.
In april 1969 werd ‘Uncle Meat’ uitgebracht, een dubbel-lp. Het
album bracht hem faam in kringen van muziekkenners. Dit was vergaande
muziek, elektrische kamermuziek met jazzelementen in een heel eigen
stijl en vooral heel veel percussie. De muziek van leermeester Varèse
omgebouwd tot een hedendaagse variant. Het is mijn favoriete
Zappa-album, juist door de hele opzet en constructie. De muziek is
soms bijna filmisch, dan weer pure doo-wop. Ian Underwood laat horen
dat hij ook als Albert Ayler kan soleren en dat staat dan weer naast
een strakkere compositie als ‘Dog Breath’ of ‘Mr. Green Genes’. Als
tussenwerpsels horen we een stuk muziek live opgenomen in The Royal
Albert Hall. Zappa nam altijd alles op, alle concerten, maar ook vaak
gesprekken van bandleden. Hij zag dat als een antropologische aanpak.
Zij waren er niet altijd even blij mee, want zo horen we ook op "If
We'd All Been Living In California . . . " Jim Black klagen over zijn
gebrek aan financiën en pleit hij voor meer optredens. Suzy
Creamcheese is present in ‘The Voice of Chees’: “Hello, teenage
America, My name is Suzy Creamcheese, I'm Suzy Creamcheese because
I've never worn fake eyelashes in my whole life. And I never made it
on surfing set And I never made it on beatnik set And I couldn't cut
the groupie set either And, um. Actually I really fucked up in Europe.
Now that I've done it all over and nobody else will accept me I've
come home to my Mothers.”
De oude kant vier bestond uit zes versies van één nummer, het
behoorlijk jazzy: ‘King Kong’. Een voorloper daarvan stond op ‘Lumpy
Gravy’, nu kwam de compositie volledig tot zijn recht. In de diverse
versies horen we solo’s van Preston, Gardner, Zappa en Underwood,
allemaal al dan niet elektrisch. Een tenorsax door een wahwah-pedaal
gespeeld blijkt hypnotiserender dan de klank van een hobo. Zappa had
nogal wat werk zitten in dit album en schrijft dat vol trots op de
prachtige hoes van Cal Schenkel: "The music on this album was recorded
over a period of about 5 months, from October 1967 to February 1968.
Things that sound like a full orchestra were carefully assembled,
track by track, through a procedure known as overdubbing. The weird
middle section of "Dog Breath" (after the line, "Ready to attack") has
forty tracks built into it. Things that sound like trumpets are
actually clarinets played through an electric device made by 'Maestro'
with a setting labeled 'Oboe D'Amore' and sped up a minor third with a
'V.S.O.' [variable speed oscillator]. Other peculiar sounds were made
on a 'Kalamazoo' electric organ.”
De band is zo’n beetje dezelfde als die voor ‘Ruben & the Jets’:
Collins, Black, Estrada, Gardner, Underwood, Tripp en Sherwood. In de
extra-sectie treffen we aan Ruth Komanoff (1946- /percussie). Zij
trouwde later met Ian Underwood en werd bij iedereen populair en
bekend als Ruth Underwood. Nelcy Walker doet de sopraanstem en
Zarubica is Suzy Creamcheese. ‘Uncle Meat’, de naam, was de bijnaam
van Sandy Hurvitz.
Eigenlijk was ‘Uncle Meat’ een filmproject van Zappa. Zappa keek breed
-denk even aan zijn eerste concert hierbij – maar had niet genoeg geld
om de film af te maken. Het staat op de voorkant van de hoes: “most of
the music from The Mother’s movie of the same name which we haven’t
got enough money to finish yet”. Dat zou voorlopig ook niet gebeuren.
In 1987 kwam er een dvd uit met deze naam, maar dat was niet wat er
ooit bedoeld was en viel mij behoorlijk tegen.
Eigenlijk zou ‘Uncle Meat’ een drie-lp-set moeten zijn geweest met als
naam ‘No Commercial Potential’. Resterende tracks treffen we her en
der aan, maar vooral op ‘Meat Light’, een 3cd-set uit 2016. Voor het
eerst wordt daar de authentieke volgorde van het album aangehouden.
Op eerdere cd-uitgaven stonden stukjes uit de DVD, zoals het irritant
detonerende ‘’ Tengo Na Minchia Tanta’, waar ongeveer alles fout aan
is en waren er veel te lange stukken kletspraat, ‘film excerpts’, voor
King Kong gemonteerd. Een gruwel. ’Meat Light’ herstelt die grillige
aanpak, waardoor die eigenlijk nu het meest authentiek is en mag
‘Uncle Meat’, de cd-versies dan, in de kast blijven. Zo ’light’ is die
‘meat’ helemaal niet.
Na ‘Uncle Meat’ was het ook voorbij met The Mothers of Invention. De
groep was te groot geworden en daarom te duur, het publiek begreep de
muziek niet meer en klapte op de verkeerde momenten, Zappa wilde
andere dingen doen en had daarvoor betere musici nodig. Hij kondigde
tot frustratie van de oude bandleden vrij abrupt het einde aan.
Sommige keerden regelmatig terug, sommige eisten hun rechten, lees
geld, op. Het gaf – later - gedoe tot in de rechtszaal.
Zappa ging ondertussen onverdroten verder en had wilde plannen van
een tien-lp-box met outtakes, live-opnamen en van alles dat hij had
liggen. Hij benaderde ‘Playboy’ voor een deal, maar die werd op het
laatst afgeblazen. Het gevolg was dat er verschillende verzamelachtige
albums op de markt kwamen: ‘Burnt Weeny Sandwich’ (1970) en ‘Weasels
Ripped My Flesh’ (1970). Maar voordat die uitgebracht werden maakte
hij een tweede soloalbum: ‘Hot Rats’ (1969). Je zou de lijn van ‘Uncle
Meat’ door kunnen trekken naar dit album: kamermuziek, lange, jazzy
stukken en lange solo’s en bijna helemaal instrumentaal. Het is in die
periode een van de eerste zogenaamde jazzrock albums, misschien wel
het eerste. Zappa omschrijft het in de hoes zo: “This Movie for Your
Ears was produced and directed by Frank Zappa”. ‘Hot Rats’ is in feite
een duo-album, gemaakt door Zappa en Underwood en is opgebouwd met
talloze overdubs. Naast Underwood speelde op het album mee: Suger Cane
Harris (viool/Zappa had zijn borg betaald om hem uit de cel te krijgen
zodat hij kon meespelen), Jean-Luc Ponty (viool/met hem had Zappa een
album gemaakt, genaamd King Kong. George Duke is daarop de pianist,
een niet onbelangrijke ontmoeting), John Guerin (drums), Paul Humphrey
(drums), Ron Selico (drums), Max Bennett (bas) en Shuggy Otis (bas).
Het wordt Zappa’s populairste album in Europa, iets dat Zappa later
zou brengen tot de gedachte dat hij hier (Europa) beter instrumentale
muziek kon spelen, omdat wij de woorden toch niet begrepen. Eerlijk
gezegd had hij daarin gelijk. Zijn teksten waren doorspekt met
‘slang-woorden’ en namen van van alles en nog wat van zaken, dingen,
producten, waar wij hier geen weet van hadden.
Op ‘Hot Rats’ staat één liedje: ‘Willie the Pimp’, het wordt gezongen
door Captain Beefheart. De openingstrack, ‘Peaches en Regalia’ zou een
van de concertfavorieten van het publiek worden. Door ‘Hot Rats’ kreeg
Zappa voor het eerst waardering als gitarist, want wat hij hier liet
horen, zo kende men hem nog niet.
In 2019 verscheen de ‘50th Anniversary Edition’: The Hot Rats
Sessions; zes (!) cd’s met werk dat rondom dit album opgenomen is en
bovendien een kijkje in Zappa’s muzikale werkplaats, de studio. De
tijdens de sessies aanwezige fotograaf, Bill Gubbins, bracht iets
later een mooi fotoboek van die sessies uit; The Hot Rats Book (2020).
Minder fraai was het gebrek aan informatie op de originele hoes met
die prachtige infraroodfoto’s. Ik had altijd gedacht dat die van
Schenkel waren, maar die blijken van Andee Nathanson te zijn,
indertijd een jonge fotografe. Ik vond deze hoes enorm inspirerend en
ben daarom zelf ook bezig geweest met infraroodfoto’s. Dus dank Andee.
‘Burnt Weeny Sandwich’ (1970) en ‘Weasels Ripped My Flesh’ (1970)
komen kort na elkaar op de markt van muziek en geluk. De hoes van
‘Burnt Weeny Sandwich’ was eigenlijk bedoeld voor een jazzplaat van
Eric Dolphy, maar de platenmaatschappij vond die niet zo geschikt.
Zappa wel. Het album is een echte sandwich, met twee doo-wop tracks
als opener en afsluiter: ‘WPLJ’ en ‘Valerie’ én het zijn niet eens
Zappa-composities. ‘WPLJ’ is van The Four Deuces, ‘Valerie’ is van
Jackie and the Starlites. Daartussenin twee tracks die we nog vaak
zouden gaan horen: ‘Overture to a Holiday in Berlin’ en ‘Little House
I Used to Live in’. Die laatste een beetje in de stijl van ‘King Kong’
en gevuld met solo’s. Het album sluit qua klank, percussie, gitaar,
blaasinstrumenten eigenlijk direct aan op Uncle Meat en ook hier heeft
Underwood naast Zappa een van de belangrijkste rollen. Sommige tracks
zijn outtakes van de sessies voor ‘Hot Rats’.
Dat geldt minder voor ‘Weasels Ripped My Flesh’ met de prachtige
voorkant van Neon Park. Dit album bestaat vooral uit live-opnamen en
laat horen hoe The Mothers eind jaren zestig live klonken en wat er
verder allemaal on stage gebeurde. Zappa: “At this very moment on
stage we have drummer A playing in 7/8, drummer B playing in 3/4, the
bass playing in 3/4, the organ playing in 5/8, the tambourine playing
in 3/4, and the alto sax blowing his nose.” Fascinerend is dat. Een
deel van de tracks, bijna een medley: ‘Oh No’, gevolgd door ‘The
Orange County Lumber Truck’ zou nog regelmatig te horen zijn. Dat
geldt ook, maar iets minder, voor ‘My Guitar Wants to Kill Your Mama’;
de song die zelfs als single uitgebracht werd en een snerende tekst
heeft: “Later I tried to call you, your mama told me you weren’t
there. She told me don't bother to call again unless I cut off all my
hair…” En dat in een tijd dat zowat iedereen lang haar had. ‘Weasels
Ripped My Flesh’ eindigt met de titelnummer, een irritant lang
aanhoudend gepiep en dan abrupt: “Good night boys & girls . . .
Thank you for coming to our concert”. Een typische Zappa-opmerking,
hij deed dat vaak zo en dan kon het ‘Rockin’ Teenage Combo’, zoals hij
zijn band vaak liefkozend noemde, naar huis. Dat ‘RTC’ had hij hard
nodig om geld te verdienen om serieuze, modern klassieke muziek te
kunnen maken, zijn eerste prioriteit.
Een nieuwe stap in die serieuze richting vindt plaats in 1970. Zappa
had kennis gemaakt met dirigent Zubin Mehta. Mehta voelde wel iets
voor een concert met een rockband. Zappa was al die jaren blijven
componeren en wilde daarvan graag iets laten horen. Opnieuw betaalde
hij alles uit eigen zak. Het evenement vond plaats in UCLA's Pauley
Pavilion, een basketbalstadion met zo’n veertienduizend bezoekers.
Mehta dirigeerde het Los Angeles Philharmonic Orchestra, Zappa een
samengeraapt gezelschap van oude Mothers: Collins, Mundi, Underwood,
Preston, Sherwood en nieuw leden: Jeff Simmons (1949- /bas, zang) en
Aynsley Dunbar (1946- /drums). Op het programma staat de ‘200 Motels
Suite’, bestaande uit: ‘Pound for a Brown, Oh No, Envelopes, Little
House, Tuna Sandwich, Redneck Eats, World’s Greatest Sinner, Holiday
in Berlin, Inca Roads, Strictly Genteel, Duke of Prunes, Who Needs the
Peace Corps?, Pound for a Brown reprise, Oh No reprise en Eric Dolphy
Memorial Barbecue’. Een verrassende set, met oude titels, maar ook
titels die pas jaren later zouden opduiken. Zappa heeft het concert
helaas nooit uitgebracht, hij was er niet zo tevreden over. Er zijn
wel bootlegs van in omloop. Ik mag het niet zeggen, maar die zijn erg
leerzaam ook al klinken ze beroerd. Quote van de dag is Zappa’s
opmerking als het hele spul begint: “Hit it Zubin!”.
Zappa had een hekel aan bootlegs, ze waren van inferieure kwaliteit en
hij verdiende er niets aan. In 1991 en 1992 draaide hij de zaken om,
Hij koos vijftien ‘populaire’ bootlegs en verkocht die onder zijn
eigen naam zonder er iets aan te veranderen als ‘Beat the Boots’. Daar
kan geen illegale verkoper iets tegenin brengen. Echter zo komt het
eventueel verdiende geld wel bij de rechtmatige eigenaar terecht. Het
UCLA-concert was dan misschien niet helemaal wat Zappa verwacht had,
het leverde een onverwachte wending op. In de zaal zaten namelijk
ex-Turtles Howard Kaylan (1947- /zang) en Mark Volman (1947- /zang,
gitaar). Na afloop gingen ze naar Zappa en die vroeg of ze niet in
zijn band wilde komen zingen, misschien daarbij denkend aan de quote
op zijn eerste album “I believe I could make you as big as The
Turtles”. Met twee daarvan in de eigen band moest dat wel lukken.
Zappa had zich ten aanzien van een band alweer bedacht en was bezig
een nieuwe groep samen te stellen. Aynsley Dunbar had hij ontmoet in
Amougies, Frankrijk. Zappa was daar na het ontbinden naar toe gegaan
om als gastheer te fungeren op het meerdaagse festival. Soms speelde
hij mee, waaronder een set met Pink Floyd. Die is te zien en horen op:
Pink Floyd, The Eary Years, 1969, Dramatis/Ation (2016). Dunbar
speelde er met zijn band ‘Aynsley Dunbar Retaliation’ en had na
Amougies al kort met Zappa gespeeld in de kleine Hot Rats-band.
Natuurlijk was Underwood erbij, maar ook George Duke
(1946-2013/keyboards) de fantastische pianist die Zappa had gehoord
tijdens opnames met Jean-Luc Ponty (1942- /elektrische violen). De
Franse violist nam in 1970 een album op: “King Kong: Jean-Luc Ponty
Plays The Music Of Frank Zappa” met daarop: “King Kong, Idiot Bastard
Son, Twenty Small Cigars, How Would You Like To Have A Head Like That
(de enige Ponty compositie), Music For Electric Violin And Low Budget
Orchestra en America Drinks And Goes Home”. Op het album speelt George
Duke elektrische piano, maar in de studio zitten, naast enkele
Wrecking Crew leden, ook Arthur Tripp, John Guerin en Ian Underwood.
Die laatste als tenorsaxofonist en dirigent voor de langste track,
‘Music For Electric Violin And Low Budget Orchestra’. In de
Zappa-collectie is dit een onmisbaar album, ook al doet hij op een
korte gitaarsolo na niet mee.
Jeff Simmons werd nu de bassist. In deze setting wordt: ‘Chunga’s
Revenge’ (1970) gemaakt, het album met een geeuwende Zappa op de
voorkant en een prachtige tekening van Schenkel aan de binnenzijde.
Sommige tracks waren ‘left-overs’ van de Hot Rats-sessies, zoals
‘Twenty Small Cigars’ en ‘Sharleena’. Op de hoes is te lezen dat: “All
the vocals in this album are a preview of the story from 200 Motels.
Coming Soon.”. Spannend, zo’n boodschap. Kaylan en Volman werden om
contractuele redenen niet met naam genoemd, maar onder een pseudoniem:
‘The Phlorescent Leech and Eddie’.
Met deze groep maakte Zappa kortere tracks, meer songgericht en minder
experimenteel. ‘Road Ladies’ klonk gewoon als een bluesnummer zelfs.
Het was even omschakelen, maar het album had sterkte momenten, zoals
de Hot Rats-leftovers, maar ook ‘Transylvania Boogie; de instrumentale
openingstrack, het titelnummer met wahwah-sax-solo en ‘de enige
livetrack op het album; ‘The Nancy and Mary Music, parts 1-3’.
Eigenlijk was dit een uittreksel uit een heel ander nummer en wel
‘King Kong’. Hoe het precies zat was te horen op ‘Road Tapes Venue #3’
(2016).
De samenwerking met Simmons liep spaak tijdens de opnamen voor 200
Motels, dus kwam Jim Pons (1943- /bas), ook een ex-Turtle in de band.
Hij is voor het eerst te horen op het wat ‘wilde’ album ‘Fillmore
East, June 1971’. Het live opgenomen album werd uitgevoerd alsof het
een bootleg was, karig dus, zowel in uitvoering als vormgeving. De
muziek was rauw, primitief bijna. Een heel andere Zappa-stijl dan we
gewend waren. Volman en Kaylan voerden letterlijk het hoogste woord,
zongen geweldig, maar maakten vooral seksueel getinte praatjes voor
tien. Ze speelde het theater van een muzikant op zoek naar vleselijke
lusten en een groupie die wel wil, mits hij zijn hit zingt. "These
girls wouldn't let just anybody spew on their vital parts. They want a
guy from a group with a big hit single in the charts!" Na veel
gesoebat zingt hij die dan ook: ‘Happy Together’. Je moet dan even
weten dat dat een megahit is geweest van The Turtles. Lachen daar in
de Fillmore. De instrumentale nummers als ‘Little House I Used to Live
in’, ‘Willie the Pimp’ en Peaches en Regalia’ klinken hier een stuk
steviger en minder subtiel dan we kennen, maar het werkt wel zo.
George Duke was even uit de running, in zijn plek speelt voor een
korte periode Bob Harris. Don Preston heeft een nieuw speeltje, de
Mini-Moog die mag hij laten horen op ‘Lonesome Electric Turkey’.
‘Fillmore East’ was de warming-up voor ‘200 Motels’ (1971), het
grote project waar Zappa al maanden mee bezig was: een film over het
leven van een band ‘on the road’ met daarin, groupies, interviewers,
achtergebleven stadjes (Centerville), het gekmakende van tournees en
het altijd onderweg zijn en ga zo maar door. The Mothers spelen
zichzelf. Daarnaast treden in de film op: Theodore Bikel (verteller),
Ringo Starr (een dwerg die Zappa speelt), Keith Moon (een non) en
G.T.O’s Miss Janet (Neville) en Miss Lucy (Offerall). De muziek wordt
verzorgd door The Royal Philharmonic Orchestra onder leiding van
dirigent Elgar Howarth, Top Score singers onder leiding van David van
Asch met Phyllis Bryn-Julson als solosopraan, The Classical Guitar
Ensemble onder leiding van John Williams, verder Ruth Underwood als
extra percussioniste en Zappa’s eigen band. Opgenomen wordt in
Pinewood Studios onder regie van Zappa en Tony Palmer. Palmer werkt
als eerste met een nieuw, goedkoper, procedé om alles met hulp van
videocamera’s op te nemen en later ‘op te blazen’ tot de noodzakelijke
35mm film. Weinig gaat zoals gepland, deels door gebrek aan ervaring,
deels door gebrek aan geld en deels door gebrek aan compleetheid van
het script. Het orkest muit, want de partituur is pittiger dan ze
verwacht hadden van zo’n rock ’n roll mannetje. Simmons stapt op,
omdat hij teveel zichzelf moet spelen en klaar is met die ‘comedy
music’. Er wordt naarstig gezocht naar een vervanger, uiteindelijk
wordt dat de eerste die de deur binnenloopt en dat is Martin Lickert,
de chaufffeur van Starr. Lickert speelt met zijn sappig Engels accent
meteen een aardige rol in de film. Zappa speelt de baspartijen zelf
in, bij gebrek aan een goede bassist. Palmer neemt in alle chaos de
regie iets strakker in handen om het project niet te laten mislukken
en denkt later dat hij de enige regisseur was.
Ondanks dat alles is er uiteindelijk toch een film gekomen én een
album met filmmuziek. De film werd in eerste instantie flink
bekritiseerd, vaak vanwege te hoge verwachtingen, maar wordt inmiddels
gezien als een cultfilm met een goed beeld van de tijdgeest.
Om de film te maken en de soundtrack te slijten sloot Zappa een
contract met United Artists. Dat leek toen mooi, maar ‘200 Motels’ is
daardoor het enige album dat niet in de reeks op Zappa Records
uitgebracht kon worden. United Artists maakte er een mooi album van,
compleet met poster en boek met prachtige foto’s van de filmopnames.
Het gaf een indruk van de film, want die kregen we voorlopig niet te
zien. Twijfels kregen we er ook bij, gezien de tekst op de binnenhoes:
“This music is not in the same order as in the movie. Some of this
music is in the movie. Some of this music is not in the movie. Some of
the music that's in the movie is not on the album. Some of the music
that was written for the movie is not in the movie or the album. All
of this music was written for the movie, over a period of 4 years.
Most of it (60%) was written in motels while touring. The rest of it
was either done at home or in our rented flat in London, just prior to
shooting. The Overture is a cosmeticized version of one of the theme
from 'A Holiday in Berlin, Full Blown' and 'Would You Like A Snack?'
is a vocal version of the same theme. Some of the situations described
in the song texts are real. Some of them are not so real. You decide."
De muziek bij de film was voornamelijk twintigste eeuwse klassieke
muziek , niet bepaald een rock ’n roll plaatje. De ouverture was een
bekend thema, namelijk ‘Holiday in Berlin’, maar nu voor
symfonieorkest. Sowieso was er weinig rock, een paar liedjes, zoals
het geweldige ‘Lonesome Cowboy Burt’, waarvoor Jimmy Carl Black
opgetrommeld werd, ‘Daddy, Daddy, Daddy’ en ‘What Will This Evening
Bring Me Tomorrow’ waren aardig en pas in ‘Magic Fingers’ kwam een
gitaarsolo voor. De finale, ‘Strictly Genteel’ begon met gesprekken,
maar ging uiteindelijk rockend ten einde. Er kwam heel wat langs op
het album: ‘Touring Can Make You Crazy’, ‘I’m Stealin the Towels’
(over het vertrek van Simmons) en natuurlijk ‘Penis Dimension’. Het
leidde her en der nogal tot ophef. Zo ging het geplande bijbehorende
promotieconcert in Royal Albert Hall niet door, omdat het bestuur vond
dat de teksten obsceen waren. Op het verzoek van Zappa ze iets in te
wijzigen werd niet ingegaan. Het kostte hem een vermogen en hij spande
dan ook een rechtszaak aan. Het werd een hilarische rechtszaak, met
uiteindelijk alleen verliezers.
Rykodisc deed er alles aan om het album op cd uit te brengen in hun
reeks Zappa-heruitgaven in de jaren negentig. Dat lukte, maar ze
gingen er bijna failliet door. Het resultaat mocht er echter wezen
(1997). De weduwe van Zappa, Gail dus, had er wat kritiek op, maar dat
mocht de pret niet deren. Ter gelegenheid van het Holland Festival
(2000) werd de complete versie, niet de film-versie, van 200 Motels
uitgevoerd in aanwezigheid van Gail. Iedereen had verwacht dat die
uitvoering op cd zou worden gezet, maar er was achter de schermen
gedoe en wantrouwen. Uiteindelijk werd het 2015. Esa-Pekka Salonen
dirigeert dan de Los Angeles Philharmonic en Los Angeles Master
Chorus. Op het podium een verrassende aanwezige: Ian Underwood en een
verrassend afwezige, Dweezil. Het hoe en waarom daarvan werd later pas
duidelijk. De uitgave klinkt als een klok, maar heeft weinig te maken
met de uitgave uit 1971. Die blijven dus naast elkaar bestaan.
Na het werken aan ‘200 Motels’ maakte Zappa met The Mothers een
tournee door Europa. Een tournee waar de pech de band achtervolgt. Het
begint in Montreux, waar tijdens het concert brand uitbreekt en zowel
publiek als band de zaal in allerijl moet verlaten. Iedereen komt
veilig het pand uit, maar dat brandt volledig af en alle apparatuur is
verloren. De ook aanwezige band Deep Purple vereeuwigt de gebeurtenis
in hun nummer ‘Smoke on the Water’: “We all came out to Montreux on
the Lake Geneva shoreline to make records with a mobile. We didn't
have much time. Frank Zappa and the Mothers were at the best place
around. But some stupid with a flare gun burned the place to the
ground. Smoke on the water, fire in the sky.” (1971). Met gehuurde en
geleende spullen gaat de band alsnog verder naar Londen, het Rainbow
Theatre. Daar duwt een dolgedraaide aanwezige Zappa van het podium met
ernstige gevolgen: een reeks breuken, kneuzingen in rug, armen en
benen, hersenschudding en gebroken stembanden. Iedereen ter plekke
dacht dat hij het niet overleefd had. Zappa verbleef lange tijd in het
ziekenhuis voordat hij naar huis kon vliegen. Daar moest hij nog
geruime tijd in een rolstoel zitten en van alles opnieuw leren, zoals
lopen, praten en gitaarspelen. Door de val was een been korter, iets
dat hij later zelf zou parodiëren in ‘Dancin’ Fool’ (1979). Zijn stem
kwam terug, maar was wel lager dan eerst. De gebeurtenis leidde
opnieuw tot het eind van The Mothers, Zappa kon niet anders en wenste
iedereen het beste en wie weet tot ziens.
Om de tijd te overbruggen bracht hij een live-album uit: ‘Just
Another Band from L.A.’ (1972); een album met slechts vijf tracks,
waaronder een lp-kant vullende: ‘Billy the Mountain’. Het is het
hilarische verhaal van een berg, Billy, die met zijn vrouw, een boom
genaamd Ethel, door Amerika trekt om zijn royalty’s te halen. Onderweg
gebeurt er van alles. De teksten werden aangepast aan de omgeving waar
de band optrad. Op kant twee, twee oude bekenden: ‘Call Any Vegetable’
en ‘Dog Breath’, maar dan in spetterende, versnelde rockuitvoering met
dito gitaarsolo. Tussendoor komt self-made man ‘Eddy Are You Kidding’
langs en de Canadese ‘Magdalena’ die door haar vader misbruikt wordt
:” My daughter dear, do not be concerned when your Canadian daddy
comes near…” Niet bepaald een alledaags onderwerp om over het
voetlicht te brengen. Na ‘Fillmore East’ was dit album, qua klank en
uitvoering een verademing, het klonk een stuk beter.
Vier maanden later mochten we naar de winkel voor Waka/Jawaka (1972)
en weer vier maanden later nog eens voor ‘’ The Grand Wazoo’ (1972).
Dat Zappa ondanks alle handicaps niet kon stilzitten bewijzen deze
twee albums. Met de gitaar op schoot, zittend in de rolstoel,
dirigeerde hij een, wat het best te omschrijven is als, bigband. Beide
albums zijn vooral instrumentaal en bestaan in de bezetting uit een
flinke verzameling uitstekende studiomuzikanten. Op ‘Waka/Jawaka’
staan een paar bekende namen: George Duke, Don Preston, Jeff Simmons
(!) en Aynsley Dunbar, maar ontbreekt Underwood. Opvallend is de
uitgebreide blazerssectie. Bij ‘The Grand Wazoo zijn dat er nog veel
meer, maar ontbreekt nu ook Simmons. Op de hoes van ‘Waka/Jawaka’ is
op de kranen te lezen ‘Hot’ en ‘Rats’, waarmee Zappa aangeeft dat het
hier gaat om een vervolg op Hot Rats. In zekere zin klopt dat, in
andere zin zijn deze twee albums misschien meer jazz dan rock, waarbij
het accent bij ‘Hot Rats’ meer ligt op het rockelement. De twee/drie
Turtles waren niet meer te bekennen en ik moet zeggen dat ik dat op
dat moment niet heel erg vond. Wat ze deden was niet slecht, ze zongen
uitstekend, maar soms ging dat ten koste, vond ik, van de muziek. Deze
twee albums was toch meer ‘mijn’ muziek en ik genoot dan ook met volle
teugen. Daarbij vroeg ik me wel af waarom Zappa niet bekender werd in
jazzkringen met stukken muziek als ‘Blessed Relief’. De Fender
Rhodes-solo van Duke, dat is echt pure jazz. Meteen werd ook duidelijk
dat Zappa het gitaarspelen niet verleerd had, de verschillende solo’s
zijn een genoegen om naar te luisteren. Ter gelegenheid van ‘The Grand
Wazoo’ maakte Zappa een heel korte tournee door Europa met een
twintigmansband, waarin Duke was vervangen door Underwood. In de
Houtrusthallen in Den Haag, of all places, kreeg die een staande
ovatie.
Zoals al eerder geschreven, bij Zappa was het altijd ‘expect the
unexpected’. Die houding bleek hard nodig voor ‘Over-Nite Sensation’
(1973). Wat stond er op die schijf achter die prachtige tekening van
David B. McMacken? Was dit soul, funk? Was dit Zappa? Het was in ieder
geval een enorme ommezwaai. Het volledig vocaal gedomineerde album had
een heel andere klank, dieper, warmer en Zappa’s lagere stem was nogal
op de voorgrond gemixt. Hij zong zelf veel meer en werd begeleid door
een heel nieuwe band: beide Underwoods, George Duke, Jean-Luc Ponty,
Ralph Humphrey (1944- /drums), Sal Marquez (?/trompet, zang) en de
broers Fowler, Tom (1951- / bas) en Bruce (1946- / trombone). Op twee
tracks horen we de nogal typische stem van Ricky Lancelotti en idem
die van Kin Vassey. Maar wie waren die zangeressen? De Zappaettes? Dat
stond nergens, maar je hoorde ze overal op het album. Jaren later werd
duidelijk dat dit Tina Turner was, geflankeerd door enkele Ikettes:
Debbie Wilson en Linda 'Lynn' Sims. Het album was opgenomen in Bolic
Studios, de nieuwe studio van Ike Turner. De dames hingen daar rond en
wilden best meezingen. Ike vond het minder en verbood een
naamsvermelding op de hoes, bang voor gezichtsverlies of zo. Als dat
wel was gebeurd was de sensatie van het album waarschijnlijk nog
groter geweest. ‘Over-Nite Sensation’ heeft een groot aantal tracks
die later zouden blijven terugkeren tijdens liveshows: ‘Camarillo
Brillo’, ‘I’m the Slime’, ‘Dirty Love’, maar vooral ‘Montana’ en
‘Dinah-Moe Humm’. De eerste gaat over een ‘dental floss ranch’ (hoe
verzin je zoiets?) de tweede is wat pikanter: “I couldn't say where
she's coming' from, but I just met a lady named Dinah-Moe Humm. She
stroll on over, say look here, bum, I got a forty-dollar bill say you
can't make me cum (Y'jes can't do it)’. De muzikale emoties lopen hoog
op, net als het taalgebruik. Een langere, slepender, geilere en
broeierigere versie staat op ‘Have I Offended Someone’, het
verzamelalbum uit 1997.
Al met start hier een nieuwe fase in het werk van Zappa. Dat geldt ook
voor de muziek, George Duke komt hier prominenter in het geluidsbeeld
en dat zal nog even zo blijven.
‘Over-Nite Sensation’ was het eerste album op Zappa’s nieuwe label
‘Discreet’, de andere twee labels waren inmiddels opgeheven. Wel
jammer van dat lelijke logo op die prachtige tekening voorop de hoes.
Het meest succes had Zappa met ‘Apostrophe(‘)’ (1974), het album
kwam zelfs in de hitlijsten (10e plek). Dat was nog niet eerder
gebeurd. Dat had niet alleen te maken met de sound van het album, maar
ook het verhaal van ‘Nanook’ en de ‘Yellow Snow’ aan de ene zijde en
‘Stinkfoot’ aan de andere zijde van het album. ‘The Yellow snow’ gaat
over een droom waarin de hoofdpersoon, Nanook, een Eskimo is. Zijn
lievelingszeehond wordt door een pelsjager neergeknuppeld met een
loden sneeuwschoen. Daarop wordt Nanook zo boos dat hij de man met
gele sneeuw (sneeuw met urine) inpepert. Die raakt blind en moet om
daarvan te genezen uren over de toendra lopen richting Saint Alfonzo
waar Father O’Blivion werkt. ‘Stinkfoot’ is hilarisch: “Y'know, my
python boot is too tight, I couldn't get it off last night. A week
went by, an' now it's July, I finally got it off an' my girl-friend
cry "You got stink foot!”
‘Apostrophe(‘)’ is vreemd genoeg een soloalbum. Zappa zette zijn
musici in op plekken die nodig waren, met als gevolg een waslijst aan
mensen die meegeholpen hebben. Daar zitten bijdragen bij die op de
plank lagen en nu goed gebruikt, zoals de stem van Collins en baswerk
van Dmochowski, de bassist ten tijde van ‘Waka/Jawaka’ en ‘The Grand
Wazoo’. Maar er duikt ook iemand op als Jack Bruce (bassist van The
Cream) en beide violisten, Sugercane Harris en Ponty. Zappa knutselde
in de studio een prachtig geluidsbeeld en presenteerde ons dat aldus.
Niet meteen opvallend in de rij was de naam van Napoleon Murphy Brock
(1945- /sax, fluit, zang), maar dat zou gauw veranderen. Voor zowel
‘Over-Nite Sensation’ als ‘Apostrophe(‘)’ ontving Zappa een gouden
plaat, de naam Zappa was bekend aan het worden bij een groter publiek.
Een kleine verjaardagsuitbreiding van ‘Apostrophe(!)’ was ‘The Crux of
the Biscuit’ (2016) met alternatieve takes en mixen én een nieuw
nummer ‘Energy Frontier’.
Alle muzikale ontwikkelingen uit deze periode komen samen op ‘Roxy
& Elsewhere” (1974); de virtuositeit, de humor, de gelaagdheid,
het tempo. Zappa had inmiddels topmusici om hem heen verzameld, mensen
die alles konden én wilden spelen. Voor de concerten in de Roxy had
hij de band uitgebreid met een extra drummer: Chester Thompson (1948-
). Op een enkel concert doen ex-Mothers Simmons en Preston mee. ‘Roxy’
heeft een warme klank, maar belangrijker, je hoort meteen dat hier met
plezier gemusiceerd wordt. Zappa vertelt in de diverse inleidingen, de
‘Preambles’, uitgebreid over de inhoud van de songs, zoals over zijn
jeugd in ‘Village of the Sun’ en zijn voorliefde voor goedkope
monsterfilms in ‘Cheepnis’. Hij trakteert ons op een ‘medley’ van oud
werk in ‘Son of Orange County’ en ‘More Trouble Every Day’. De
vroegere lp-kant vier wordt gevuld met ‘Be-bop Tango’, een stuk
complexe jazzmuziek, uitgevoerd door Duke, met daarbij een grote
ruimte voor ‘audience participation’. Dat wordt vervolgens op het
verkeerde been gezet, want als iedereen toch bezig is, is het tijd
voor de blues. In het begin horen we de onvergetelijke quote van
Zappa: “Jazz is not dead, it just smells funny!” Het album is een van
de hoogtepunten van Zappa’s werk. De bijbehorende film kon vanwege een
synchronisatiefout pas in 2015 gepresenteerd worden. Vanwege de
blijvende populariteit werd in 2014 ‘Roxy by Proxy’ uitgebracht,
nieuw, nog onbekend en onbewerkt werk uit de drie concerten. Maar dat
was nog niet genoeg, De bijna ultieme uitvoering kwam vier jaar later:
‘The Roxy Performances’ (2018), een 7-cd box (!) met alle muziek van
de drie dagen en wat extra’s in de vorm van de studio sessies daarna.
Wat wil een mens nog meer.
Na zo’n album kan een volgende alleen maar tegenvallen en dat deed
‘One Size Fits All’ (1975) dan ook. De meningen zijn erg verdeeld,
veel vinden dit een van de beste albums, ik denk daar heel anders
over, ik vond en vind het ondanks de prachtige hoes te ‘populair’
klinken, Zappa ‘goes commercial’, zoiets. ‘Inca Roads’ is een
geweldige track net als ‘Florentine Pogen’, maar dan had ik had wel
gehad. Met ‘Inca Roads’ was wel iets aan de hand: “ The basic tracks
for Inca Roads and Florentine Pogen were recorded live at KCET TV,
L.A. during the production of our TV-special. The guitar solo in Inca
Roads was recorded live during our 1974 concert in Helsinki, Finland.”
Zappa plakte de solo van het ene concert in die van het andere. Dat
werd iets dat hij nog veel vaker zou gaan doen, hij had er zelfs een
naam voor: ‘Xenochrony’. Als luisteraar had je het niet eens in de
gaten, zo goed kon hij dat. Een album als ‘Sheik Yerbouti’ hangt aan
elkaar van de ‘Xenochrony’.
De band blijkt wat uitgedund: Duke, Brock, Thompson, Ruth Underwood en
Tom Fowler. Omdat die laatste zijn hand had gebroken is als vervanger
James ‘Bird Legs’ Youman (?, onbekend) aangetrokken. Zappa zal heel
blij geweest zijn met de bijdrage van zijn voormalige gitaarheld
‘Johnny Guitar Watson, die hier echter alleen zingt op ‘San Ber’dino’
en ‘Andy’. En wie is ‘Bloodshot Rollin’ Red op mondharmonica? Nooit
eerder van gehoord. Later hoorden we dat dat niemand minder was dan
Captain Beefheart. Daar ging het niet zo goed mee en ondanks eerdere
verwijten hielp Zappa zijn oude jeugdkameraad op weg door hem op te
nemen in de band. Die actie krijgt een vervolg op ‘Bongo Fury’ (1975),
een voornamelijk live-album met, inderdaad, Don van Vliet als special
guest star. Dat is een voornamelijk bluesgericht album, met genoeg
weirdness van Beefheart, zowel in poëtische vorm als met
sopraaansaxbijdragen. Magic! Er staan schitterende tracks op als
‘Carolina Hard-core Ecstasy’, ‘Advance Romance’, maar de knaller is
‘Muffin Man’ met een enorme gitaaruitspatting aan het slot. De twee
niet live tracks, ‘200 Years Old’ en ‘Cucamonga’ vind ik wat gezapige
tracks die Zappa er van mij wel af had mogen laten. Het is het laatste
album waar de naam ‘The Mothers’ op prijkt, alle albums hierna gaan
onder Zappa’s eigen naam. The Mothers staan er in opnieuw gewijzigde
bezetting: Duke, Brock, Thompson (alleen de studiotracks) en beide
Fowlers. Nieuw zijn Denny Walley (1943- /gitaar) en ‘cute little
drummer’ Terry Bozzio (1950- ).
En net als je denkt dat alles weer loopt gaat het opnieuw gruwelijk
mis. Zappa had ontdekt dat compagnon Herb Cohen iets teveel geld uit
de pot haalde en bovendien artiesten waar Zappa niet achter kon staan
aantrok voor hun Discreet-label. Het kwam tot een breuk en een
wederzijdse rechtszaak, met behoorlijk nare gevolgen. Het geld dat
beiden, na een andere rechtszaak, hadden gekregen van de opbrengsten
van de oude Mothers albums, werd bevroren én Zappa mocht en kon niet
meer bij zijn al opgenomen werk. Daarom maakte hij een nieuw,
feitelijk een solo-, album, en overhandigde de tapes direct aan Warner
Bros, de distributeur van Discreet: ‘Zoot Allures’ (1976). De naam
komt uit het Frans ‘Zut Alors’, zoiets als ‘shit’ hier. In feite is de
enige muzikant die op elk nummer meedoet Bozzio, voor de andere
bijdragen maakt Zappa gebruik van een dertiental musici, waaronder
oudgediende Ian Underwood (saxen), Don van Vliet, Roy Estrada en Andre
Lewis (keyboards). Met die laatste twee plus Bozzio had Zappa in
opmerkelijk kleine bezetting een korte tournee door Australië en Japan
gemaakt. Enkele tracks, gitaarsolo’s, komen op ‘Zoot Allures’: ’Black
Napkins’ en het titelnummer. Beide gitaarsolo’s worden inmiddels
gerekend tot de ‘signature pieces’, die strikt voorbehouden zijn aan
Zappa. (Het derde en laatste signatuurwerk is ‘Watermelon in Eastern
Hay’). Nog meer significants hier: ‘The Torture Never Stops’ en ‘Disco
Boy’. De laatste over iemand op zoek naar een date en de roos uit het
haar kamt: “Disco Boy, run to the toilet, honey, comb your hair,
pucker yer lip, 'n check yer shoulder, 'cause some dandruff might be
hidin' there!” Maar uiteindelijk gaat ze er met een ander vandoor. Het
lange ‘The Torture Never Stops’ was ooit bedoeld voor Captain
Beefheart, maar die kreeg het niet goed onder de knie. De ‘song’
heette toen nog ‘Night of the Iron Sausage’ (en daarvoor ‘Why Doesn't
Somebody Get Him a Pepsi?). Een van zijn betere versies is te horen op
‘You Can’t Do That On Stage Anymore, vol. 4’. Deze versie met
‘recreational activities’ lijkt uit een fantasyfilm te komen met
martelkamers in de kerkers. Auditief en tekstueel en prachtige track.
Vier van de negen tracks op ‘Zoot Allures’ zouden vaak live gespeeld
(gaan) worden.
Onder de ban van de rechtszaken had Zappa nog het oude contract
lopen bij Warner/WEA. Hij moest daar nog vier albums via Discreet
Records maken. De tapes lagen in feite klaar en daarom besloot hij ze
allemaal ineens te presenteren. In eerste instantie wilde WEA daar
niet aan en zocht Zappa zijn heil elders, bij Phonogram. De vier
albums werden gevoegd in een box, genaamd ‘Läther’. Een speciaal
project als dit kon de rechterlijke claims omzeilen. Er waren al
proefpersingen gemaakt toen WEA lucht kreeg van het plan en Phonogram
op het matje riep. De geschiedenis, denk Lumpy Gravy, herhaalt zich
hier. Zappa besloot in een woedende reactie alle albums via de radio
te laten horen, met als gevolg een reeks inferieure bootlegboxen onder
de naam ‘Lather’. Zappa’s ‘Läther’ werd in 1996 alsnog uitgebracht en
vervolgens nog eens in 2012. Vreemd genoeg zijn die twee niet
hetzelfde in vormgeving en samenstelling. Dat geeft dan weer te
denken.
WEA koos nu eieren voor hun geld en bracht in eerste instantie ‘Zappa
in New York’ uit (1978). In eerste instantie volgens de deal, maar bij
mij was de dubbel-lp merkwaardig kort, de binnenhoes merkwaardig leeg.
Nog een geschiedenisherhaling, want WEA had na die eerste worp (nu
collectors items)een aantal tracks gecensureerd en verwijderd, met
bovengenoemde gevolgen. ’Titties & Beer’ werd beknot, ‘Punky’s
Whips’ verwijderd. Die laatste ging over een zogenaamde dweperij van
Bozzio met het haar van Punky Meadows van diens Angel. “His hair's so
shiny and it's done real nice 'til I squirm with ecstasy! Punky,
Punky, give me your lips to die on . . .” WEA voelde nattigheid, ook
al had Zappa toestemming van Meadows. Ondanks dat alles is het toch
een prachtig album, met oude en nieuwe gezichten en bandleden uit het
orkest van The Saturday Night Show. On stage in New York: Ray White
(?/zang, gitaar), Eddie Jobson (1955- /keyboards, viool), Patrick
O'Hearn (1954- /bas, zang), Terry Bozzio en Ruth Underwood en de vele
gastmusici, waaronder de Brecker bros. Populair tijdens concerten
werden: “Honey, Don't You Want A Man Like Me?’, ‘Big leg Emma’(!) en
‘The Illinois Enema Bandit’. Die laatste geweldig gezongen door White.
Het is een waar verhaal: “This is a true story about a famous criminal
from right around Chicago. This is the story of Michael Kenyon, a man
who's serving time at this very moment for the crime of armed robbery.
It so happens, that at the time of these robberies, Michael decided to
give his female victims a little enema—apparently, there was no law
against that. But his name lives on—Michael Kenyon, the Illinois Enema
Bandit!”
Meest opvallende track is ‘The Black Page’. Wonderdrummer Bozzio kreeg
van Zappa een papier voorgeschoteld, waarop het werkelijk zwart zag
van de noten. “Can you play that?”. Na enkele weken studeren kon hij
het! Gelukkig bestaat er voor de simpele lieden in het publiek een
‘easy teenage version’.
In 1993 werd ‘New York’ uitgebracht met vijf extra tracks: ‘Punky’s
Whips’, ‘I’m the Slime’, ‘Pound for a Brown’, ‘Cruisin’ for Burgers’
en ‘The Torture Never Stops’. Twee van de vijf zijn Uncle Meat
gerelateerd.
Zappa had nog de gelegenheid het album te bewerken met talloze
overdubs voordat het uitkwam. Ruth Underwood zorgde daarbij voor
'various humanly impossible overdubs' en werd bijgestaan door ene Ed
Mann. Die naam zou snel terugkeren.
In 2019 verscheen een luxe 5cd-versie van het concert in New York,
aangevuld met ‘bonus concert performances’ en’ vault content’. Deze
40e verjaarseditie was verpakt in een doos in de vorm van een New
Yorks putdeksel.
De resterende drie albums werden door WEA afgeraffeld en lieten ons
indertijd in verbijstering zitten: ‘Studio Tan’, ‘Sleep Dirt’ en
‘Orchestral Favorites’. Allemaal verpakt in ‘crisishoezen’ met werk
van Gary Panter en nul informatie op de hoes. ‘Studio Tan’ (1978) is
ondanks dat een heel sterk album met vier nummers, het kantlange
‘Greggery Peccary’ en ‘Let Me Take You To The Beach’, ‘Revised Music
For Guitar & Low Budget Orchestra’ en ‘REDUNZL’. ‘Greggery
Peccary’ gaat door in de traditie van ‘Billy the Mountain’, alleen
hebben we hier te maken met een zakenzwijn en de uitvinding van de
kalender. Het is een geweldige tekst gezet op fantastische muziek.
‘Let Me Take You To The Beach’ is een zomers nummer met meezingbare
tekst: “Lemme take you to the beach La-la-la-la-la-la-la-la-lahhh.
Bring the weenies, I'll bring the soft drinks and the cookies.
Everybody's in love!” Een hit hier in huis. Serieuzer gaat het er aan
toe in ‘Revised Music For Guitar & Low Budget Orchestra’. Dat is
een bewerking van de track die eigenlijk Jean-Luc Ponty ons liet horen
op zijn album ‘King Kong. Net als toen wordt deze versie vooral
uitgevoerd door studiomusici. ‘REDUNZL’, later ook ‘RDNZL’ past qua
geluid een beetje na ‘The Grand Wazoo’, maar is dan weer meer rock.
Opvallend is het duizelingwekkende intro dat iets heeft van de muziek
van Conlon Nancarrow. Even heel simpel: Nancarrow perste gaatjes in
papier en liet dat afspelen door pianola’s, maar dan wel in een
absurde hoeveelheid en snelheid. Het werk van Nancarrow is zonder meer
terug te horen in Zappa’s werk.
Met ‘Sleep Dirt’ (1979) ging het ook richting Wazoo of ‘Hot Rats’
met een aantal prachtige tracks en solo’s: ‘Filthy Habits’ (wat een
begin), ‘Flambay’, ‘Spider of Destiny’, ‘Regyptian Strut’, ‘Time is
Money’, ‘Sleep Dirt’ en ‘The Ocean is the Ultimate Solution’. De
grootste verrassing in eerste instantie is het titelnummer, Zappa
soleert op een akoestische gitaar! De enige begeleiding kwam van
Youmans op een andere akoestische gitaar. Een bijzondere parel in
Zappa’s werk. Een van de meer onderzoekende, diepgaande tracks is ‘The
Ocean is the Ultimate Solution’, opgenomen met O’Hearn en Bozzio. Een
track voor gitaartovenaars.
Een tweede verrassing kwam in 1995 bij de rerelease op cd; op drie
instrumentale tracks werd plotseling gezongen door Thana Harris.
Beetje vreemd, maar wel okay. Ze waren onderdeel van een project dat
het nooit bracht tot een releaseversie, de musical ‘Hunchentoot’.
Waarschijnlijk had Zappa de vocalen weggelaten met het idee de musical
nog ooit nog eens uit te brengen.
Met het derde lelijke eendje was deze serie klaar: ‘Orchestral
Favorites’. Zappa had nogmaals zijn muziek door een orkest laten
uitvoeren en wel In Royce Hall, UCLA, September 18-19, 1975. Een
flinke sectie studiomusici vormde een tijdelijk orkest: Abnuceals
Emuukha Electric Symphony Orchestra, met Michael Zearott, afgewisseld
met Zappa, als dirigent. Andere bekenden op het podium: Ian Underwood,
Terry Bozzio en Bruce Fowler. Sommige namen kom je tegen op ‘The Grand
Wazoo’. Op het menu: ‘Strictly Genteel’, ‘Pedro's Dowry’, ‘Naval
Aviation In Art’, Duke Of Prunes’’ en ‘Bogus Pomp’. De eerste twee en
de laatste zijn ‘bewerkingen’ van de muziek van 200 Motels. De ‘Duke
of Prunes’ is hier een heel statige en de enige met gitaarsolo.
Ondanks alle karigheid is dit een mooi album. De ‘waarheid’ kwam aan
het licht in 2019 met de release van een 3-cd set: ‘Orchestral
Favorites 40th Anniversay’. Daarop staat alles dat er gespeeld is
zonder de studio-ingrepen en ‘numerous overdubs’, van Zappa. Daarin
was hij heel sterk, maar ook heel stellig. De lat lag immers heel hoog
bij hem. Uit het boekje bleek dat Captain Beefheart in de toegift had
gespeeld, maar dat bleek helaas niet opgenomen, tenminste niet legaal.
Op bootlegs is hij wel te horen. Het was aardig geweest als ze daarvan
alsnog iets hadden toegevoegd, nu loopt de tape, lees de cd,
plotseling af.
Verwarrend was het als fan wel. ‘Zoot Allures’ was in feite jonger
dan de drie albums hierboven, maar kwam eerder. Nog meer verwarring
was er bij het concert in Ahoy in 1978. Daar hoorden we niets dan
onbekend werk, wisten wij veel. Zappa bleek inmiddels de rechtszaken
gewonnen te hebben en had daardoor al zijn materiaal terug. Dat niet
alleen, hij had ook een nieuwe platenmaatschappij opgezet, Zappa
Records. Die werd gedistribueerd door Phonogram. Ook bleek hij een
nieuwe band te hebben én een nieuw album: ‘Sheik Yerbouti’ (1979).
Verwarrend was ook dat ‘Orchestral Favorites’ ná ‘Sheik Yerbouti’
uitkwam. ‘Sheik Yerbouti’ (shake your body) is opnieuw een
dubbelalbum, maar dan met een heel nieuw geluid, beetje punkerig,
new-wave-achtig, maar helemaal in Zappa-stijl. Het album is een van
Zappa’s betere en kent nauwelijks een zwak moment. Ook de band is een
ijzersterke met in de ritmesectie de bekende Patrick O’Hearn en Terry
Bozzio en daarbij de nieuwelingen: Adrian Belew (1949- /gitaar, zang),
Tommy Mars (1951- /keyboards, zang), Peter Wolf (1952- /keyboards) en
de al in New York opduikende Ed Mann (1954- /percussie). Op diverse
plekken horen we in de achtergrond: Davey Moire, Andre Lewis, Napoleon
Murphy Brock en Randy Thornton. David Ocker speelt klarinet op ‘Wild
Love’. Op het album staat een hele reeks ‘klassiekers’ (in
Zappakringen dan): ‘I Have Been in You’, ‘Broken Hearts Are for
Assholes’, Bobby Brown’, Baby Snakes’, ‘City of Tiny Lights’, ‘Dancin’
Fool’, ‘Jewish Princess’, ‘Wild Love’ en ‘Yo Mama’. ‘City of Tiny
Lights’ is zelfs het meest gespeelde live-werk, met ’Bobby Brown’ op
de vierde plek en ‘Dancin’ Fool’ als negende. ’Bobby Brown’ werd een
hit (!) in Duitsland en Noorwegen, wat Zappa opnieuw deed opmerken dat
ze waarschijnlijk niet naar de tekst luisterden of die niet begrepen,
alhoewel die toch best duidelijk is: ´”… Got a job doin' radio promo.
An' none of the jocks can even tell I'm a homo. Eventually me 'n a
friend sorta of drifted along into S&M. I can take about an hour
on the tower of power 'long as I gets a little golden shower…” Teksten
over seks kwamen steeds vaker voor bij Zappa. Het was iets dat de
Amerikanen bezighield vond hij en een onderwerp waarover je het best
gewoon kon hebben. Niet iedereen was het met hem eens, soms lag het
accent er wel iets teveel op. ‘Dancin’ Fool’ is dan leuker en gaat
over hemzelf: “I don't know much about dancin' that's why I got this
song. One of my legs is shorter than the other 'n both my feet's too
long…”. Na de val van het podium had Zappa een verschil in beenlengte.
Uiteindelijk gaat het niet zo goed met de ‘dancing fool’, hij heeft
heroïne nodig om te dansen en het aan te leggen met iemand. In dit
geval is ze Joods, “love your nails”.’ Jewish Princess’, de
aansluitende track, ging een stapje verder: “I want a nasty little
Jewish Princess (La-la-la) with long phony nails and a hairdo that
rinses (Wee-oo-oo), a horny little Jewish Princess… I just want a
Princess to ride…”. Het leverde hem venijnig commentaar en klachten op
van de conservatieve Joodse organisatie B'nai B'rith en ADL
(Anti-Defamation League). In een reactie liet Zappa weten: “It’s a
noisemaking organization that tries to apply pressure on people in
order to manufacture a stereotype image of Jews that suits their idea
of a good time." ‘Yo Mama’ is een magistrale afsluiter van het album,
wat een solo! Door de opzet, muziek, afgewisseld met geluids- en
tekstfragmenten zou je ‘Sheik Yerbouti’ een moderne variant van Uncle
Meat kunnen noemen. Op dat album maakte hij nog melding van alle
overdubs, hier maakt hij veel gebruik van ‘Xenochrony’, de
gitaarsolo’s van een concert plakken op een ritmetrack uit een ander.
Zappa was altijd erg vooruitstrevend en steeds op zoek naar nieuw
geluid, nieuwe technieken. Dit album is daarvan een uitstekend
voorbeeld.
Even recapituleren: in maart 1979 kwam ‘Sheik Yerbouti’ uit, in mei
‘Orchestral Favorites’ en in november ‘Joe’s Garage Act. 1’. Een druk
jaar dus. ‘Joe’s Garage’ bestaat uit drie delen, respectievelijk act 1
en act 2&3, of het geheel gebundeld op een dubbel-cd. ‘Joe’s
Garage’ is een "cheap kind of highschool play" (Zappa). De kern van
het verhaal wordt verteld door de ‘Central Scrutinizer’; dat is een
stem van de dictatoriale overheid; beetje Big Brother-achtig. Joe, een
wat oudere puber, speelt graag gitaar, vormt een garagerockband met
vrienden en heeft weinig succes met vriendinnen. Allemaal heel
normaal. Het verhaal draait als de regering muziek verbiedt en het
spelen of luisteren ervan illegaal wordt. Joe loopt vast, raakt in de
put en komt er bovenop door de hulp van een religieus genootschap aan
wie hij vervolgens al zijn geld geeft. De seksuele behoefte worden
vervuld door van overheidswege ter beschikking gesteld robots. Maar,
als Joe in een roes van opwinding, een robot molt wordt hij gevangen
genomen. Eenmaal vrijgelaten komt hij in een wereld waar muziek
inmiddels wordt gezien als crimineel handelen of – gedrag. Echter in
zijn hoofd speelt hij de ene na de andere imaginaire gitaarsolo - dat
zijn natuurlijk al die prachtige solo’s die wij wel mogen horen.
Uiteindelijk komt het, geheel volgens Amerikaanse traditie, allemaal
goed. In ‘A Little Green Rosetta’ zet Joe muziek en zijn imaginaire
gitaar aan de kant en krijgt een fatsoenlijke baan bij de ‘Utility
Muffin Research Kitchen Facility’. Het is een Zappiaans grapje, want
dat is de naam van Zappa’s gloednieuwe, eigen studio in de kelder van
zijn huis.
Een bekend gegeven is, nieuw album, nieuwe band. Naast Zappa dit keer:
Warren Cuccurullo (1956- /gitaar, zang), Denny Walley (slide), Ike
Willis (1955- /zang, gitaar), Peter Wolf, Tommy Mars, Arthur Barrow
(1952- /bas), Ed Mann en Zappa’s favoriete drummer Vinnie Colaiuta
(1956- ). Dit 'goedkope' toneelstuk is een zoveelste hoogtepunt in
Zappa’s werk. De muziek, de interacties, die prachtige gitaarsolo’ en
dat zijn er voor dit album flink wat, je kunt er niet genoeg van
krijgen en je hoort door de vele lagen elke keer wat nieuws. Een van
mooiste solo’s is ‘Watermelon in Eastern Hay’ die later één van de
drie signatuursolo’s werd. Tekstueel gaat weer veel over de "strange
relationship Americans have with sex and sexual frankness", maar ook
over moraal, vrijheid, religie, de ‘Catholic Girls’. Voldoende voor
een paar uur vertier. Een album om (heel) vaak te luisteren en
vervolgens een van Zappa’s meest aangehaalde quotes uit het hoofd te
leren. Als wijze les krijgen we namelijk mee: “Information is not
knowledge. Knowledge is not wisdom. Wisdom is not truth. Truth is not
beauty. Beauty is not love. Love is not music. Music is the best.”
Ondertussen, thuis, was Zappa druk bezig met een filmproject, ‘Baby
Snakes’; "a movie about people who do stuff that is not normal". “Baby
Snakes’ bestaat uit concertregistraties, afgewisseld met waanzinnige
klei-animaties van Bruce Bickford. Indrukwekkend hoe zo’n animatie een
gitaarspelende Zappa verbeeldt. Bickford had al eens eerder (1974) met
Zappa gewerkt voor een Tv-programma. Een dvd daarvan kwam later,
illegaal en nauwelijks te zien wat er gebeurde, op de markt als ‘Dub
Room Special’. In 1982 werd die officieel uitgebracht en was het beeld
helderder.
Maar voordat wij iets van ‘Baby Snakes’ hoorden of zagen werd opnieuw
een live-album uitgebracht: ‘Tinsel Town Rebellion’ (1981). “This
album is dedicated to all our friends who have attended our concerts
year after year, all over the world, without whose support these
performances would not have been possible. thanks for coming to the
show, hope you enjoyed it... see you at the next one.” ‘Tinseltown’ is
een andere naam voor Hollywood. De hoes is een verrassing, want gedaan
door Cal Schenkel. Je herkent de stijl meteen. De muziek is een
aardige selectie uit het hele œvre van Zappa, met opvallend veel
aandacht voor ouder werk: ‘Love of my Life’, ‘Ain’t Got No Heart’,
‘Brown Shoes’, ‘Peaches (en Regalia)’ en ‘Tell Me You Love Me’. ‘Fine
Girl’ is de enige studiotrack, bedoeld om weer eens een liedje op de
radio te krijgen. ’Easy Meat’ is een lange track waarin Zappa de ware
dirigent is en de band harder, zachter, etc. laat spelen. Natuurlijk
is er tijd voor ‘audience participation’ in ‘Panty Rap’ en ‘Dance
Contest’. In de ‘Panty Rap’ vraagt hij het publiek ondergoed op het
podium te gooien, omdat iemand daar een quilt van gaat maken. Daar
denk je dan van alles bij, maar uiteindelijk blijkt dat gewoon waar en
heeft kunstenares Emily James dat netjes gemaakt. Het werk hangt in
Denver Art Gallery. Aan het eind van het album wordt een aantal mensen
bedankt; Conlon Nancarrow (!), Al DiMeola en Alvin Lee, de laatste
twee vanwege hun snelle gitaarspel. Op ‘Tinsel Town Rebellion’ spelen:
Willis, White, Walley, Mars, Wolf, Barrow, Mann en Colaiuta. Nieuw
zijn twee gitaristen: Stuntgitarist Steve Vai (1960- ) en Warren
Cucurullo (1956- ) en keyboardspeler, trompettist en fantastische hoge
zang van Bob Harris (1941- ). Dank Bob. Overigens niet verwarren met
de Bob Harris van ‘Fillmore East’, dat is een andere met ‘toevallig’
dezelfde naam.
Tussendoor had Zappa nog even tijd om op te treden als acteur - niet
zo’n beste vind ik - in de toen populaire politieserie ‘Miami Vice’.
Zappa speelde, tot grote hilariteit van de fans, drugsmokkelaar.
Er was nog iets: : ‘Tinsel Town Rebellion’ was het eerste op (weer)
een nieuw eigen label: ‘Barking Pumpkin Records’. Dat had te maken met
het feit dat Phonogram een nieuwe single, ‘I Don't Wanna Get Drafted’
(1981) niet wilde uitbrengen. CBS wilde dat wel en dus werd er een
nieuwe deal gesloten, met noodgedwongen, een nieuwe naam. Voordat we
de single überhaupt te horen kregen was er in Amerika iets gaande met
een gitaarsoloplaat: ‘Shut Up 'N Play Yer Guitar’ (1981). Via de
spaarzame mail, fans waren ‘geabonneerd’ op een papieren nieuwsbrief,
of door bijsluiters bij de albums, konden we lezen dat er een album
was met alleen gitaarsolo’s. Alleen te bestellen bij Barfko Swill in
Los Angeles. Niet in Nederland verkrijgbaar. Bestellen in die tijd was
ingewikkeld, duur, moeizaam, het duurde verschrikkelijk lang en dan
wist je ook nog niet wat je had gekocht. Het album kreeg gezelschap
van twee ‘broers’: ‘Shut Up 'N Play Yer Guitar Some More’ en 'Return
Of The Son Of Shut Up 'N Play Yer Guitar'. Bestellen toch maar?
Plotseling stond er in de platenwinkel een flinke box met drie lp’s:
‘Shut Up 'N Play Yer Guitar ‘. Gewoon alles in één én in eigen land.
De box werd zo populair dat hij vervolgens door de Amerikanen
geïmporteerd werd, dat was eens een nieuwe beweging. Logisch dat die
daarna overal in de handel kwam. In het cd-tijdperk kregen we de hele
handel eerst nog een mooi, kartonnen doosje, daarna ging ook dit album
achter plastic.
Zappa wilde zich met dit trio goed in de markt zetten als gitarist.
Fans wisten dat al lang, maar de onwetenden van geest niet. Wat je
hoort zijn alleen gitaarsolo’s die zijn geplukt uit liveshows en uit
bekende nummers. Soms is dat goed te horen, soms wat lastiger, omdat
Zappa het in deze periode leuk vond om over een reggaeritme te
soleren. Elke solo is anders en een compositie op zichzelf. Dat was
Zappa’s kracht. Het zijn prachtige solo’s, maar om in een keer te
verteren wat veel, doseren was het motto. De meest ‘vreemde’ track in
de box is ‘Canard du Jour’, waarin Zappa bouzouki speelt en wordt
begeleid door Jean-Luc Ponty op viool. Voor bijna alle solo’s geldt
dat het de band uit deze periode is die hem begeleidt.
De actie had succes, er werd flink over hem geschreven: “Frank Zappa
was one of the finest and most underappreciated guitarists around."
Jon Swenson die ook in het boekje bij de drie lp-set schreef zei: "the
fact of the matter is that Zappa is one of the greatest guitarists we
have and is sorely unappreciated as such." De fans vroegen terecht om
‘more’ en dat zouden ze (later) dan ook krijgen. De pers, ook al
schreven ze uitgebreid over hem, begreep Zappa’s uitingen en/of muziek
niet altijd. Zappa kan heel uitvoerig zijn in zijn uitleg, maar als
hij door had dat de persoon tegenover hem niets wist kon hij iemand
nogal in de hoek zetten: “Definition of rock journalism: People who
can't write, doing interviews with people who can't think, in order to
prepare articles for people who can't read.” Au!
Beneden in het huis aan Woodrow Wilson Drive had Zappa, genoeg van
het geleur, een eigen high-tech studio gebouwd. Hij noemde die ‘UMRK’:
Utility Muffin Research Kitchen. Hij was altijd erg goed in namen.
Daar werd een nieuw album ‘gebakken’: ‘You Are What You Is’ (1981).
Een geweldig en genadeloos album. Twee lp’s lang (toen) onafgebroken
muziek, het thema in de staart van de een was de aankondiging van de
volgende song. Songs, want daar staat het album vol mee en opnieuw
haalt Zappa uit naar de maatschappij om hem heen en schuwt daarbij
niets en niemand. Een greep: tv-predikanten, verslaving, cosmetica,
tieners, zelfmoord, het gezinsleven, politiek, weelde en dienstplicht.
Het album stikt van de muzieklagen, waarin steeds iets nieuws opduikt.
Hij had er veel tijd en geld in gestoken, maar de hoge verwachtingen
werden niet beloond. Jammer, want ook dit is een fantastisch album,
dat steeds beter wordt naarmate je meer luistert.
Er staat één instrumentale track op: 'Theme From The 3rd Movement Of
Sinister Footwear'. Dat gaf meteen een nieuwe richting aan, complexe
muziek, denk Nancarrow, mét gitaarsolo. Deze stijl leunt eigenlijk op
die van Uncle Meat, maar gaat door de uitstekende muzikanten een
flinke stap verder. De band blijft voor de verandering redelijk
stabiel: Willis, White, Harris, Vai, Mars, Barrow en Mann. Helaas
blijkt Colaiuta vertrokken, diens kruk wordt tijdelijk ingenomen door
David Logeman. Gasten zijn er natuurlijk ook: Ocker, Sherwood, Walley
en ene Craig Stewart op mondharmonica.
De lp’s klonken goed, bij de remastering op cd ging het mis, het
geluid werd opgepept, vooral in het hoog en er was nauwelijks naar te
luisteren. Met de gitaarsolo in ‘Dumb All over’ werd behoorlijk
gerommeld stukken eraf, een ‘las’ gemaakt naar de volgende track, een
langere solo, de las weer verwijderd, tot de 2012 cd-versie was het
niet in orde. Met die versie is het authentiek album hersteld en dat
geeft rust. Het gedoe begon om bij de cd-versies het eind van lp-kant
3 (met de solo) te koppelen aan het begin van lp-kant vier. Dat lukt
niet, want het was net als vroeger bij Willie the Pimp op de
Fillmore-plaat: ze hadden niets met elkaar te maken. Zappa knipte er
bij zijn geautoriseerde cd-versie gewoon een stuk uit onder het motto:
"Ik hield toch al niet van die solo."
Na een reeks van geweldige albums moest het weer een keer misgaan,
dat is namelijk een wet van de conceptuele continuïteit. Dat gebeurde
met 'Ship Arriving too Late to Save a Drowning Witch' (1982). Mooie
voorkant van Roger Price, strak, zakelijk. Dat geldt ook voor een deel
van de muziek vind ik: ‘No Not Now’ en ‘I Come From Nowhere’ zijn
saaie dreunen met weinig inhoud. Het ‘sprechgesang’ (dank Arnold
Schönberg) klinkt in plaats van spannend slaapverwekkend. ‘Drowning
Witch’ is complex en werd eigenlijk nooit goed gespeeld vond Zappa.
Het is een aardig nummer, maar ook geen hoogtepunt. ‘Envelopes’ wel,
een korte track vergelijkbaar met 'Theme From The 3rd Movement Of
Sinister Footwear'. Zangeres en tijdelijk groepslid ‘Lisa Popeil’
brengt de ‘Teen-age Prostitute’ tot een hoogtepunt. De track die het
album tot een succes maakte is ‘Valley Girl’. Het leek dochter Moon
wel leuk om iets met haar vader te doen. Die maakte haar midden in de
nacht wakker – Zappa werkte altijd ’s nachts want dan was het rustig
in huis – en liet haar geïmproviseerde teksten voordragen. Ze deed dat
met een op dat moment gangbare ‘slang’ van de meiden uit de vallei, de
zogenaamde ‘Valspeak’ zoals: "fer sure, fer sure", "grody to the max",
"barf out". Hier zouden we zeggen ‘bekakt’. Zappa zette er een aardige
herkenbare en dansbare beat onder en bracht het uit op single.
Onverwacht werd het een hit; 32e plek in de Billboard lijst. Het
gevolg; kleurboeken, kleding en een film. Dochter Moon hield er nog
wel een zakcentje aan over. Maar daarmee redde ze dit album niet,
misschien komt het ook door het opnameprocedé, het klinkt te clean en
niet ‘warm’.
Inmiddels was een nieuwe drummer aangetreden: Chad Wackerman (1960- ).
Die man kon alles spelen wat Zappa hem vroeg, maar had dan weer niet
dat elan van Colaiuta.
Misschien wel de minste van alle Zappa-albums is ‘The Man from
Utopia’ (1983). Weinig spannende muziek, slaapverwekkend gezang,
achterhaalde teksten. Is dit album misschien iets te geconstrueerd en
heeft het te weinig de emotionele vonk? ‘Moggio’ is aardig, maar dat
is een klein instrumentaal nummer in de stijl van ‘Envelopes’. Bij de
cd-versie kregen we er ‘Luigi & the Wise Guys’ bij, maar zelfs dit
doo-wop nummer hielp niet mee in de verbetering. Het mooist is de hoes
van Tanino Liberatore. Afgebeeld is het debacle van een optreden in
Palermo; een optreden waarbij van alles misging en de politie
uiteindelijk ingreep met traangas. Einde concert. In de bezetting is
er een kleine aanvulling, Scott Tunes (1960- ) is, naast Barrow
aanwezig als bassist.
In de reclamefolder bij de albums werd duidelijk dat er een
gelimiteerde picture disc bestelbaar was van de soundtrack van de film
‘Baby Snakes’ (1983). Die kwam na enkele weken binnen. Prachtig ding,
die hangt hier aan de muur. Op de toenmalige lp stond een kort verslag
van een optreden in The Palladium, New York, 1977 met ‘New York’s
Finest Crazy Persons’. Met in de band: Bozzio, Estrada, Belew, Mann,
O’Hearn, Mars en Wolf, krijgen we een smaakvol concert: ‘Baby Snakes,
Titties ’n Beer, The Black Page, Jones Crusher, Disco Boy, Dinah Moe
Humm en Punky’s Whips’. Dat was voor het eerst dat ik ‘Punky’s Whips’
hoorde. Die stond niet op New York toen en het cd-tijdperk moest nog
komen. Aardige track, mooie wendingen, maar waarom al die ophef? Er
zijn wel ergere dingen om je druk over te maken. In 2012 kwam Baby
Snakes nog wel op cd, maar in 2017 werd die uitgave obsoleet door
diverse uitvoeringen van diezelfde concerten: ‘Halloween 77 – costume
box set’, een stick met masker (sic), of de 3-cd versie: ‘Halloween
77’. Die laatste past iets meer in de rij en pak je makkelijker. Alsof
dat nog niet genoeg is, is de geluidsband van de film, inclusief alle
gesprekken te downloaden: ‘Baby Snakes – the complete soundtrack’
(2012). Maar of dat nou zo leuk is? Francesco Zappa – hierover later
meer - zou opmerken: “Who gets this one?”
Een stuk serieuzer werd het met een reeks van drie albums: ‘The
London Symphony Orchestra - Vol. 1 (1983), ‘The Perfect Stranger’
(1984) en ‘The London Symphony Orchestra - Vol. 2’ (1987). Beide
‘LSO’s’ werden later samengevoegd op een dubbel-cd, simpelweg: ‘The
London Symphony Orchestra (2012). Op LSO staan zeven werken, waarvan
een paar bekende: ‘Bob In Dacron, Sad Jane, Mo 'N Herb’s Vacation,
Envelopes, Pedro’s Dowry, Bogus Pomp en Strictly Genteel. Het geheel
werd gedirigeerd door Kent Nagano. Nagano was een ‘fan’ van Zappa’s
werk en voerde dat graag uit: "Frank is a genius. That's a word I
don't use often ... In Frank's case it is not too strong ... He is
extremely literate musically. I'm not sure if the general public knows
that." Zappa regelde én betaalde alles zelf met het geld dat hij
verdiend had met ‘Valley Girl’. Ed Mann en Chad Wackerman werden
ingezet in de ritmesectie, David Ocker verzorgde de klarinetsolo.
Zappa wilde de stukken die hij al eerder had geschreven nu eindelijk
wel eens goed uitgevoerd horen. Dat viel een beetje tegen, want het
orkest zat niet te wachten op deze complexe muziek - "in fairness to
the orchestra, the music is humanly very, very difficult" - en de
trompetsectie vond het nodig in de pauze wat ‘lagers’ te drinken en
daarna niet zo exact meer te spelen. Zappa was woest, maar ja,
vakbondsregels. In de UMRK-studio werd er een goed geheel van gemaakt,
met maar liefst ’forty edits’, zoals hij liet weten. Ook draaide hij
een nummer weg, alsof het een rock’n roll track was. In de klassieke
wereld wordt dat als een blamage gezien. Een zoete wraak dus. De
nabewerking was de reden dat de opnames in twee delen kwamen. De hoes
van het eerste album en de uiteindelijke cd-versie is in stemmig
grijs, precies wat je toen zou kunnen verwachten van een hoes op de
afdeling klassieke muziek. Zappa mikte heel bewust op die doelgroep,
want hij wilde immers serieus genomen worden. Het lukte voor een deel,
maar veel liefhebbers van zijn rockmuziek wisten deze setting net zo
goed te waarderen. Het zijn immers Zappanummers, weliswaar met een
symfonieorkest, maar de muziek is typisch Zappa; snelle wisselingen,
complexe stukken, veel percussie en blazers.
Een stapje verder ging de samenwerking met de gerenommeerde muzikant
en componist Pierre Boulez op ‘The Perfect Stranger’. In feite een
win-win-situatie, Boulez zocht wat meer jong publiek, Zappa zocht
erkenning in de gevestigde klassieke hoek. Beide heren spraken al dan
niet gemeend lovend over elkaars werk. Boulez regelde zijn Ensemble
InterContemporain met Peter Eötvös als dirigent. Er werden drie
stukken opgenomen: ‘The Perfect Stranger’, ‘Naval Aviation in Art?’ en
‘Dupree’s Paradise’. De rest van het album werd aangevuld met stukken
muziek gespeeld met hulp van Zappa’s nieuwe, helse machine, de
Synclavier. Dat is een megadure, zeer geavanceerde synthesizer. De
output daarvan was hier te beluisteren als een soort orkest. Een
‘orkest’ dat Zappa zelfs van een naam voorzien had: ‘Barking Pumpkin
Digital Gratification Consort’. Het album klonk beter dan die met het
LSO, ondanks het feit dat Zappa stiekem vond dat er ook hier beter
geoefend had moeten worden. Dan liever de machine. Opvallend, voor een
klassiek album was de hoes van Donald Roller Wilson met een afbeelding
van een hond, Patricia, in een kinderstoel met een fles Heinz
tomatenketchup onder pootbereik. Prachtig kunstwerk. ‘The Perfect
Stranger’ was overigens Zappa eerste digitale opname. Hij liep daarmee
voorop. In 1980 had hij al een 'two-track digital recorder' in huis.
Patricia met ketchup en nu ook melk keerde terug op ‘Them or Us’
(1984). Heel slecht is dat album niet, maar op een of andere manier
blijft het niet ‘hangen’, zoals ‘Joe’s Garage’ en ‘You Are What You
Is’ wél doen. Waar dat aan ligt weet ik nog steeds niet. Er zijn
meezingers zoals ‘The Closer You Are’ en ‘Sharleena’ (met gitaarsolo
van zoon Dweezil), voor de diehards zijn er complexe stukken als
‘Sinister Footwear II’ (ballet for rockband) en ‘Truck Driver Divorce’
en er zijn verrassingen zoals Johnny Guitar Watson die weer eens
meezingt op ‘In France’ en zoon Ahmet die het liedje ‘Frogs With Dirty
Little Lips’ bedacht. Natuurlijk wordt er ook tegen van alles
geageerd, maar dat is niets nieuws, zelfs niet dat Laurel Fishman
Steve Vai laat zien wat ze allemaal in haar lijf kan stoppen. Klinkt
allemaal bekend, vertrouwd, misschien iets té?
De band is nauwelijks gewijzigd, wel duidelijk is nu dat Thunes meer
bas speelt dan Barrow, die daarmee het plectrum lijkt over te geven.
In November 1984 kwam er nog een nieuwe Zappa-release: ’Thingfish’,
3lp’s in een box met flink boekwerk. Ik zag allemaal bekende namen van
tracks op de schreeuwend dure doos en ik luisterde voor het eerst een
Zappa-album in de winkel voordat ik dat kocht. Het viel tegen. De
prijs hielp daar ook aan mee. Maar toch, het is een Zappa en je hebt
de rest allemaal compleet. Dus na veel wikken en wegen toch maar
gekocht, bovendien hadden ze er maar één op voorraad. Eenmaal thuis
viel het nog steeds niet mee, veel, heel veel al bekende muziek
voorzien van nieuwe teksten in een nauwelijks te volgen verhaal. Veel
geklets ook (Willis) in een vreemd soort dialect. Dat is afkomstig ui
de jaren vijftig van een Amerikaanse radio- en tv-komedie die zich
afspeelde in Harlem, genaamd 'Amos 'n' Andy'. Was Zappa zijn werk aan
het recyclen? Sommige stukken waren gedaan op de Synclavier, maar
toch. Ging het wel goed met hem, de laatste uitingen waren eigenlijk
allemaal niet zo geweldig. Begon er een Zappa-moeheid op te duiken? Ik
weet het niet, wel dat ik jaren later iets positiever over ‘Thingfish’
ben, maar het album nog steeds weinig beluister. Het verhaal is wel
duidelijk inmiddels. Zappa: "The simple thought behind Thing-Fish is
that somebody manufactured a disease called AIDS and they tested it.
They were developing it as a weapon and they tested it on convicts,
the same way as they used to do experiments on black inmates, using
syphilis. That's documented. They used to do these experiments with
syphilis on black inmates in US prisons. That's fact. So we take it
one step further and they're concocting the special disease which is
genetically specific to get rid of 'all highly rhythmic individuals
and sissy boys.' So I postulate that they do this test in a prison and
part of the test backfires and these mutants are created." Waarvan
acte. Het Broadway-achtige stuk heeft zo zijn charmes, maar ook hier
geldt dat net de vonk ontbreekt die een vergelijkbaar geheel als
‘Joe’s Garage’ wel zo aantrekkelijk maakt. Met de kennis van nu vind
ik de albums uit deze periode allemaal iets machinaals hebben, het is
allemaal te perfect, de band, het geluid, de opnametechnieken. Soms
kun je te ver gaan in perfectionisme. Ik denk dat dat hier gaande was.
Gail, de lezeres van de familie, vond in een muziekbibliotheek werk
van iemand genaamd Francesco Zappa (1763-1788). Die was een virtuoze
cellospeler en werkte een tijd als muziekmeester in Den Haag. Hij
componeerde zijn barokke werken vooral voor trio’s en was in die tijd
een graag geziene muzikant. Zappa zou Zappa niet zijn als hij niet
iets deed met de ontdekking. Hij gooide de muziek in de Synclavier met
hulp van David Ocker en aan de andere kant kwam er een plaatje uit:
‘Francesco Zappa’ (1984). Er staat nog waarschuwend op de hoes ‘Who
Gets This One?’, maar de Zappafans hadden die allang gekocht. Je
draait hem een keer en dan heb je het wel gehoord. Dank
Francesco/Frank!
Nee, dan toch liever ‘Frank Zappa Meets the Mothers of Prevention’
(1985). De vrouw van een Amerikaans presidentskandidaat geeft haar
dochter een cd van Prince. Als die blij luistert valt moeder over de
schunnige teksten. Met vriendinnen, verenigd in de ‘PMRC’ (Parents,
Music Resource Center) begint ze een campagne om waarschuwingsstickers
op albums te krijgen; die zwarte, ‘Parental Advisory’, met de
vermelding ‘Explicit Lyrics’, om de onschuldige kinderziel niet te
hoeven kwetsen. Soms kom je ze wel eens tegen. Veel artiesten,
waaronder Zappa, protesteerden tegen deze beperking van de vrijheid
van meningsuiting. Zappa knipte zijn haar, trok een pak aan en toog
naar de zitting om de potentiële wet, ‘HR 2911’ tegen te houden.
Zappa’s soms hilarische bijdragen zijn gebruikt bij het samenstellen
van dit album en met name de track ‘Porn Wars’. Zappa op zijn best.
Voorbeeld: Senator Hawkins: “I'd be interested to see what toys your
kids ever had.” Zappa: “Why would you be interested?” Senator Hawkins:
“Just as a point of interest in this . . .” Zappa: Well, come on over
to the house. I'll show 'em to you . . . Really!” Senator Hawkins: “I
. . . I might do that.” Onder alle commentaar bubbelt de Synclavier
door. Dat apparaat werd veelvuldig ingezet, overigens naast de
gebruikelijke band met in plaats van Wolf, de tot het eind blijvende
Bobby Martin (1948- /keyboards, sax, hoorn, zang).
Omdat Zappa dacht dat wij in Europa niet zo geïnteresseerd waren in
het Amerikaanse gekonkel, werd er een afwijkend album gemaakt: ‘Frank
Zappa Meets the Mothers of Prevention – European Version’. Daarop in
plaats van ‘Porn Wars’ drie andere stukken, ‘I Don't Even Care, One
Man - One Vote en H.R. 2911’. Uiteindelijk komt er een soort
uitwisseling op gang tussen de fans, want iedereen wil alles toch? Op
de uiteindelijke cd-versie staan alle tracks bij elkaar. In de band
geen veranderingen dit keer. Al met al is dit album prettiger dan de
reeks vorige. De dames, PRMC, verloren de zaak, maar desondanks werd
her en der alsnog de sticker ingevoerd. Zappa had dat al voorzien en
had vast zijn eigen sticker op de hoes afgebeeld, een
Warning/Guarantee. De waarschuwing: “this album containes content
"which a truly free society would neither fear nor suppress" en de
garantie: “ the lyrics would not "cause eternal torment in the place
where the guy with the horns and pointed stick conducts his business."
In Europa kregen we een exclusieve primeur, Zappa’s eerste release
op cd alleen: ‘Does Humor Belong in Music’ (1986). Ook al had je toen
geen cd-speler, de erg dure cd moest natuurlijk wel aangeschaft. Het
was ook mijn eerste cd. Humor had Zappa wel, het album klonk als een
live album, maar eigenlijk was het één groot geknutsel. Een voorbeeld:
“Let's Move to Cleveland: intro from Los Angeles, piano solo from St.
Petersburg, drum solo from Vancouver, guitar solo from Amherst
College, out chorus from Los Angeles. Oftewel, hoe maak ik mijn ideale
plaatje. Met een computer kan dat makkelijker dan vroeger met tapes en
scheermesjes. Ondanks alle digitaliteit klonk het album niet eens
geweldig. Dat ging een stuk beter in 1995 met de remaster, maar al met
al gaat het zo werken ten koste van iets belangrijks: ‘sfeer’. Zappa’s
musici zijn zo goed dat ze eigenlijk niets slechts kunnen neerzetten,
maar met al dat gerommel en geknip en geplak raak je een soort
concertwarmte kwijt en krijg je een wat kille, berekend gebeuren terug
en dat ondanks klassiekers als ’WPLJ’, ‘Zoot Allures’, ‘Trouble Every
Day’. Opvallend en grappig (?) was ‘Whippin’ Post’. Een compositie van
Gregg Almann van The Allman Brothers. Tijdens een concert in Helsinki
hand iemand uit het publiek gevraagd nummer te spelen: "Whipping
Post". Zappa: “Say that again please.” "Whipping Post"! Zappa:
"Whipping Post"? Ok, just a second . . . (Do you know that?) Oh sorry,
we don't know that one. Anything else? Hum me a few bars of it,
please, just show me how it goes, please. Just sing, sing me "Whipping
Post" and then maybe we'll play it with you.” “Ooh-ooh-ooh . . .”.
Zappa: “ Thank you very much. And now . . . Judging from the way you
sang it, it must be a John Cage composition, right? Het verhaal staat
op ‘You Can’t Do That on Stage Anymore, vol. 2’ (1988). Geïntrigeerd
door de vraag zocht hij het nummer op en trakteerde het publiek op
zijn versie. Zoon Dweezil speelt hier de gitaarsolo. Tommy Maris is
vervangen voor de kortblijvende Allan Zavod (1945-2016). In 1995 werd
de cd wereldwijd uitgebracht met een grappige, nieuwe voorkant van Cal
Schenkel, helaas werd dat in 2012 met de remaster-serie weer
teruggedraaid.
De instrumentale ‘Jazz from Hell’ (1986) is een album dat desondanks
het gebrek aan zang toch de sticker ‘explicit lyrics’ opgeplakt kreeg.
Dat bewees gelijk de onzinnigheid van die plakkers. Van de acht tracks
zijn er zeven uitgevoerd met hulp van de Synclavier, één is een
gitaarsolo met band, ‘St. Etienne’. Het semi-modern-klassieke album
viel goed in de smaak en Zappa bleek een meer dan uitstekend bediener
van de machine. De track’ G-spot Tornado’ is een pittig snelle,
volgens Zappa onmogelijk om door mensen te spelen. Dat zou later en
uitdaging worden voor het Ensemble Modern. Conlon Nancarrow’s
invloeden waren op dit album wel heel duidelijk aan te wijzen. Zappa
kreeg, ondanks de sticker, een Grammy Award voor ‘Jazz from Hell in de
categorie ‘Best Instrumental Performance’. Wat toen nog niet bekend
was, was dat dit het een-na-laatste studioalbum zou zijn.
‘Guitar’ (1988) is het vervolg op de ‘Shut Up’-reeks. Twee cd’s/lp’s
lang gitaarsolo’s. De cd, het ding op zich, is rond het uitkomen van
‘Guitar’ vrij nieuw, met als voordeel dat er maar liefst dertien extra
solo’s op stonden. Net als bij ‘Shut Up’ prachtige solo’s, zoals
bijvoorbeeld ‘Sexual Harassment in the Workplace’, ‘It Ain't
Necessarily The Saint James Infirmary’, ’In-A-Gadda-Stravinsky’ (die
namen al), ‘Variations On Sinister #3’, ‘Watermelon in Eastern Hay’,
de originele ‘Outside Now-solo’, ’For Duane’ en ‘Jim & Tammy's
Upper Room’. Ook dit album is zo vol met informatie, lees solo’s, dat
het lastig is die allemaal zonder meer achter elkaar te draaien, maar
het is zonder meer een prachtig album.
Ondertussen werd en wordt er flink opgeruimd in de studio. Oude
tapes worden opgepoetst om op cd uitgebracht te worden en, zoals hier
ver boven te lezen was, niet altijd tot genoegen van de fans. Parallel
hierin werd alles ook maar meteen op lp nog eens uitgebracht, maar dan
beter dan toen. Dat gebeurde in drie kloeke boxen: The Old Masters’.
Box 1 had iets irritants extra’s, een lp genaamd ‘Mystery Disc’ vol
historische opnamen. Daar zat je dan met je nieuwe cd-speler en alle
albums die je gewoon la had. Gelukkig kwam dat album later alsnog op
cd (1998). In Box 1 zat een aardig boekwerk en als je wilde kon je een
T-shirt bestellen met gepaste opdruk. Bij de twee andere boxen was
geen plaats voor iets extra’s. Jaja.
Omdat Zappa bewust koos voor kwaliteit, cd’s dus, bracht hij een
zestal 2-cd boxen op de markt onder de noemer ‘You Can’t Do That on
Stage Anymore, vol. 1-6’ (1988, 1989, 1991, 1992). De wervende tekst
erbij: "This series took 20 years to put together. It provides for
those interested in my music, a comprehensive collection of previously
unreleased live material (absolutely no overdubs), recorded in every
available medium (7½ ips analog two-track, up through 24-track
digital), beginning with the earliest tapes (October, 1968, Royal
Festival Hall, London, England), to the most recent (featuring
material from our 1988 "Broadway The Hard Way" world tour)." Samen 181
tracks. Het is niet een bepaald evenwichtige serie, Vol. 1 is wat de
tekst hierboven beloofd. Vol. 2 is één concert van één band en wel in
Helsinki 1974. Vol. 3 en 4 bevatten weinig historisch materiaal, maar
meer recent, Vol. 4 iets meer dan 3. Vol. 5 bevat één cd met alleen
maar historisch, jaren zestig, werk en een cd met de 1982-band. Vol. 6
heeft één cd met het thema seks, wel over verschillende periodes en de
ander met meestal weer recent werk. Soms schrijft Zappa uitgebreid
over wat we horen en een stuk geschiedenis, soms niets en soms klopt
wat hij schrijft niet helemaal en zelfs helemaal niet. Daar zijn hele
websites aan gewijd. Volume 5 en 6 kwamen tegelijk uit in een ‘limited
edition’ paarse mini-flightcase met opdruk. De ‘fat boxes’, zoals ze
nu genoemd worden, konden daar alle zes in opgeborgen. Nu bijna
vintage, want er zijn alleen slim-line doosjes. Als je de flightcase
kocht, had je deel 6 veel eerder dan in de losse verkoop. Met de
‘Stage’- serie ging een oude wens, lp’s in boxen of ander soorten
boxen, in vervulling. Welbeschouwd is het een mooie serie met voor elk
wat wils/wilds. Het geeft een goede kijk in de grote lijn van zijn
werk en geeft uitvoering aan het idee dat al zijn werk eigenlijk één
werk is en onderling uitwisselbaar. Dat is in het kort Zappa’s theorie
over de ‘conceptual continuity’. Die is ontstaan uit het idee van ‘the
big note’; alles is muziek, want alles trilt en dat begint al bij de
atomen. De serie werd over vier jaar uitgespreid en liep parallel met
een nieuw band en nieuwe reeks optredens.
In mei 1988 zat het vol in Ahoy, Rotterdam, twee avonden lang met
veel, heel veel Zappa-muziek. Op het podium een bigband: Ike Willis,
Bobby Martin, Ed Mann, Scott Thunes, Chad Wackerman, Mike Keneally
(1961- /gitaar, synthesizers, zang) en een vijfkoppige blazerssectie,
bestaande uit: Walt Fowler (1955- /trompet, bugel), Bruce Fowler
(trombone), Paul Carman (1955- /alt, sopraan en baritonsax), Albert
Wing (?/tenorsax) en Kurt McGettrick (?-2007/baritonsax,
contrabasklarinet). De muziek was een grote live collage: eigen
stukken, oude en nieuwe, stukken van The Beatles, weliswaar met nieuwe
teksten, ‘Stairway to Heaven’ van Led Zeppelin, maar dan in
Zappastijl, maar ook de Bolero van Ravel. Bijna elke avond werd er een
ander repertoire neergezet, veelal instrumentaal, omdat wij de teksten
toch niet begrepen. Zappa was trots op deze band, want die kon écht
alles spelen. Alleen, de band was niet trots op Zappa. Achter de
schermen was gedoe en gemopper, bijvoorbeeld over de hoeveelheid
instrumentals, niet te doen voor de blazers, de onenigheden tijdens
oefensessie onder leiding van ‘clownmeister’ Thunes. Er kwam muiterij,
Thunes eruit of wij. Wat wij toen nog niet wisten was dat Zappa al een
tijd ziek was. Daardoor zat hij er niet zo bovenop als anders. Toen
hij hoorde van al dat gedoe kapte hij onmiddellijk de hele tournee af
en vertrok naar huis. Einde band, einde tournees. Daarna kregen de
muiters spijt, maar het was te laat. Ondanks het vroegtijdige einde
kwamen er drie albums uit met werk van deze band: ‘Broadway the Hard
Way’ (1988) en twee 2cd-sets: ‘The Best Band You Never Heard In Your
Life’ (1991) en ‘Make a Jazz Noise Here’ (1991). Zappa laat horen goed
bij de tijd te zijn, want zelfs Michael Jackson krijgt het om zijn
oren, ’Promiscuous’ is een heuse rap en tekstueel zijn we weer bij de
regering en evangelisten die hij op de korrel neemt. De cd-versie van
‘Broadway the Hard Way’ telde acht extra tracks, waarvan een met Mr.
Sting, maar indrukwekkender vond ik de versie van ‘Stolen Moments’,
een jazzcompositie van Olivier Nelson. ‘Bacon Fat’ stond ook op het
menu, het is een nummer dat Zappa al met de eerste Mothers speelde.
Zegt toch ook wel iets, toch? Op de dubbelcd’s een scala aan werk,
waaronder Ring of Fire (Johnny Cash), ‘I Left my Heart in San
Francisco (Cory/Cross), de Rotterdamse ‘Bolero’ (ik klap mee), ‘Purple
Haze’ (Hendrix), ‘Sunshine of Your Love’(Cream), ‘When Irish Eyes are
Smiling (Ball/Graff/ Alcott), ‘Theme from Bonanza’(Evans/Livingstone),
Stairway to Heaven’(Page/Plant), ’Royal March from Histoire du Soldat’
(Strawinsky) en ‘Theme From The Bartok Piano Concerto #3 (Bartók). En
dat allemaal naast jong en oud eigen werk, zoals ‘Cosmik Debris, Who
Needs the Peace Corps?, Zomby Woof, Zoot Allures, Mr. Green Genes, The
Torture Never Stops, Lonesome Cowboy Burt en More Trouble Every Day.
Er werd nog veel meer gespeeld, maar niet alles mocht uitgebracht
worden. Daaronder zat een medley van Beatles-tracks. Op dat moment had
Michael Jackson de rechten daarop en die vond Zappa’s teksten niet
kunnen. Zappa had eens moeten weten wat er zich bij Jackson thuis
afspeelde. De Bolero mocht eerst ook niet, toen weer wel, etc. De naam
‘The Best Band You Never Heard In Your Life’ is niet voor niets
gekozen, de helft van de tournee werd immers geschrapt. Op de hoes van
dat album stond een kleine bandfoto, maar helaas waren de rechten niet
goed geregeld. In de plek daarvan kwam een zeer fraaie van – jawel –
Cal Schenkel, een hoes vol ‘mystery clues’. Die verdween weer in de
2012 hausse om plaats te maken voor de originele, maar nu zonder band.
Een zwarte rechthoek op de hoes, ‘niet erg’ claimde men, je zag toch
niets. Maar ja, die sfeerbeelden doen ook wat toch? ‘Make a Jazz Noise
Here’ is wat de naam zegt, jazzier, meer instrumenteel en opnieuw wat
stukken uit Rotterdam. Wij blij! Op het menu onder anderen:
‘Stinkfoot, Let’s Make the Water Turn Black, Harry, You’re a Beast,
The Orange County Lumber Truck, Oh No, Theme from Lumpy Gravy, Eat
that Question, Black Napkins, Big Swifty, King Kong, City of Tiny
Lights, Alien Orifice, Cruisin’ for Burgers en Strictly Genteel. Mooie
voorkant ook, wel tijdgebonden, want wie weet nu nog wat die symboliek
betekent?
In 1990 werd ongeneeslijke prostaatkanker bij Zappa vastgesteld. Hij
had echter nog een paar jaar te leven. Die gebruikte hij om als een
bezetene door te werken aan zijn nieuwe werk, veelal Synclavier
materiaal. Dat werken deed hij toch al, onophoudelijk rokend van zijn
Winstons en slurpend aan zijn sterke koffie: “Tobacco is my favorite
vegetable.”
Tussendoor had hij tijd om naar Praag te gaan, na de politieke
omwenteling daar. De nieuwe president Václac Havel was een enorme fan
van Zappa’s muziek. De twee konden het goed met elkaar vinden en Havel
vroeg zelfs aan Zappa of die niet zijn "Special Ambassador to the West
on Trade, Culture and Tourism" wilde worden. Daar stak de Amerikaanse
regering een stokje voor. Zappa speelde wel voor een horde fans. Voor
het eerst sinds drie jaar kwam de gitaar uit de koffer en speelde hij
met zijn ‘gypsy friends’ in Praag en Budapest een aantal stukken. Het
zou zijn laatste publieke optreden zijn. Zelf heeft hij of zijn
familie dat niet op cd gezet, er is wel een in omloop: ‘Frank Zappa –
Farewell Concerts ( Prague Jun 24th , 1991 – Budapest , June 30th ,
1991)’. Zappa zinspeelde in de pers meerdere malen op het idee om zich
kandidaat te stellen voor de presidentsverkiezingen. In de jaren
zestig had hij al gezegd dat je de maatschappij het best kon
veranderen van binnenuit. Kort haar, pak aan. Hij bracht dat in
praktijk bij de zitting rondom de PMRC. Op veel hoezen staat dan ook:
’Don’t forget to register to vote’. Je kon je zelfs, in Amerika dan,
tijdens zijn concerten registreren. De stickers ‘Zappa for President’
zijn nu nog te koop.
In 1992 werd ‘Playground Psychotics’ uitgebracht, een soort
‘post-Stages-album’ met daarop veel ‘talk’ door de Mothers ten tijde
van Flo & Eddie (Volman en Kaylan). De dubbel-cd laat zich
beluisteren als een documentaire en belicht het ‘life on the road’ in
feite nog meer en beter dan 200 Motels. Dit is echt. Er is ook nog
plek voor muziek, waaronder een prachtige, andere uitvoering van
‘Billy the Mountain’ en een verslag van het concert in Fillmore East
met John Lennon en Yoko Ono. Lennon had van Zappa een mastertape
gekregen om zelf uit te brengen, dat werd: ‘Some Time In New York
City’ (1972) met een persiflage op Zappa’s hoes van ‘Fillmore East’.
Van die release werd Zappa niet vrolijk, zijn band werd naar de
achtergrond gemixt en zijn composities bleken plotseling van Lennon te
zijn. Niet heel netjes van die overigens sympathieke Beatle. Zappa
liet ons hier zijn versie van de avond horen. Die klinkt heel anders
en vooral veel beter, ondanks het gegil van Ono, iets dat Zappa
omschrijft als ‘A Small Eternity With Yoko Ono’. Het klopt helemaal.
‘Playground Psychotics’ is door de opzet een mooie ‘rockumentaire’. De
hoes van Schenkel is gebaseerd op een concertaffiche uit die periode.
Een beetje vergelijkbaar is ‘Ahead of Their Time (1993). Hiermee
gaan we nog verder terug in de historie en wel naar 1968. Dit album is
het verslag van het concert dat Zappa & the Mothers gaven in de
Royal Festival Hall in Londen. Daar stonden op het podium: Underwood,
Gardner, Sherwood, Preston, Estrada, Black en Tripp. Een heel klein
stukje van dit concert was al te horen op Uncle Meat, enkele tracks op
de ‘Mystery Disc’ en fragmenten op ‘Weasels Ripped My Flesh’. Dit is
het hele concert, zonder geknip. Zappa: "A fair – not outstanding –
1968 Mothers of Invention rock concert performance". Het is een
grappig concert, waarbij enkele leden van The BBC Symphony Orchestra
meespelen in een klein stukje cabaret. Estrada, een autodidact, wil
maar al te graag meedoen met de geschoolde musici in de band.
Underwood laat zijn Mozart horen en Estrada smeekt om mee te mogen
doen. Hij wordt geweigerd, maar keert terug als ‘The Mexican Pope’ die
(anti conceptie-)pillen, lees M&M’s, het publiek instrooit. Het
tweede deel van het concert is overwegend instrumentaal en gaat
onafgebroken door. Zoals Doon Arbus ooit schreef: “het gaat maar door
en door, het volume en de aandrang maken het luisteren er naar als een
dag aan de oceaan. Naderhand kan er niets meer gehoord worden dan
golven… “ Het concert is plotseling afgelopen als de gong gaat, het
signaal voor de laatste metro. Zo ging dat toen. Het is een prachtig
album, maar, zoals een aritkel uit 1967 al schrijft: "The
Pepsi-generation might find them a little hard to take!”
Ondertussen in Duitsland. Daar was in 1991 bedacht om Zappa uit te
nodigen voor het Frankfurter Festival. Dat Festival stond in het teken
van moderne muziek en deze editie met die van Zappa, John Cage en
Karlheinz Stockhausen. Een mooi gezelschap dus. Het Ensemble Modern
zou Zappa’s klassieke muziek graag willen uitvoeren. Ditmaal geen
gedoe, het hele gezelschap vloog naar Los Angeles en oefende daar
onder leiding van Zappa. Met enorme inzet en passie werden ook de
moeilijkste stukken, zoals ‘G-Spot Tornado’ ingestudeerd. Zappa leerde
natuurlijk de mens achter de muzikant kennen en lokte ze, net als bij
zijn Rockin’ Teen Combo’, uit de tent. Met het gevolg dat Herman
Kretzschmar net als Hilary Sturt bijvoorbeeld ging declameren en
Catherine Milliken een didgeridoo in een emmer water stak en onaardse
geluiden produceerde. Het concert in Frankfurt werd bijgewoond door
Zappa, maar zijn ziekte verhinderde hem om de tweede avond aanwezig te
zijn. De avond dat hij er wel was kreeg hij een twintig minuten lange,
staande ovatie. Het verslag van het concert kwam terecht op de cd ‘The
Yellow Shark’ (1993). Die naam was naar aanleiding van een
gemodificeerd surfboard dat Zappa ooit van een fan had gekregen en in
zijn studio hing. Op ‘The Yellow Shark’ staan maar liefst drie stukken
afkomstig van Uncle Meat: ‘Dog Breath Variations’, ‘Uncle Meat’ en
‘Pound for a Brown’, daarmee nog maar eens het belang van dat album
onderstrepend. Van zijn klassieke albums keert alleen ‘The Girl in the
Magnesium Dress’ terug, van andere albums: ‘Be-Bop Tango’ en de al
genoemde ‘’ G-Spot Tornado’ in de toegiftsectie. Alle andere stukken,
een twaalftal, zijn nieuw, met prachtige stukken als ‘Outrage at
Valdez’, ‘Get Whitey’, ‘Times Beach’ en ‘Ruth is Sleeping’. De humor
treedt in met ‘Food Gathering in Post-Industrial America, 1992’ en
‘Welcome to the United States’. In die laatste leest Kretzschmar het
formulier voor dat je moet invullen als je als toerist Amerika in wil.
Hilarisch.
‘The Yellow Shark’ was net een maand uit toen op 4 december 1993 het
bericht kwam dat: "Composer Frank Zappa left for his final tour just
before 6:00 pm on Saturday". Zijn overlijden bracht een storm aan
reacties los, tv-programma’s, documentaires werden ingelast, de
kranten stonden er de dag erna vol mee. Het was een memorabel afscheid
voor iemand die niet eens herinnerd wilde blijven.
Voor zijn overlijden was Zappa blijven werken aan zijn allerlaatste
album: ‘Civilization Phaze III’ (1994). Het zou zijn eerste postume
album worden. In aanvang kon dat alleen via postorders besteld worden,
maar dan had je ook wat, een mooi verzorgd ‘digibook’ met twee cd’s.
‘Civilization Phaze III’ is eigenlijk de opvolger van ‘Lumpy Gravy’.
Door nieuwe studiotechnieken konden de opnames uit de tijd van ‘Lumpy
Gravy’ nu voor het eerst be- en verwerkt worden en keren hier dan ook
terug. Praten in een piano, zoals toen, kreeg een recenter vervolg met
leden van het Ensemble Modern en zo worden beide albums ‘gephazed’:
"In 1967, we spent about four months recording various projects […].
One day I decided to stuff a pair of U-87's in the piano, cover it
with a heavy drape, put a sand bag on the sustain pedal and invite
anybody in the vicinity to stick their head inside and ramble
incoherently about the various topics I would suggest to them via the
studio talk-back system. This set-up remained in place for several
days. During that time, many hours of recordings were made, most of it
useless. some of this dialog - after extensive editing - found its way
into the "Lumpy Gravy" album. The rest of it sat in my tape vault for
decades, waiting for the glorious day when audio science would develop
tools which might allow for its resurrection. In "Civilization Phaze
III" we get a few more clues about the lives of the piano-dwellers and
note that the external evils have only gotten worse since we first met
them. The bulk of the musical material comes from Synclavier sequences
(all music in act one). In the second act, the music is a combination
of Synclavier (70%) and live performance (30%), along with a new
generation of piano people. The new residents […] were recorded in a
Bösendorfer Imperial at UMRK during the summer of 1991."
De muziek komt vooral uit de Synclavier, met hier en daar, de 30%,
werk van het Ensemble Modern. Het is een fascinerend werk met een
enorme diepgang. Het laat horen hoe Zappa zich de laatste jaren nog
verder ontwikkeld heeft richting abstractere muziek. Hij zag dit album
als zijn ‘magnum opus’. Mooi is in ieder geval dat met dit slotakkoord
zijn hele werk met elkaar verbonden wordt, daarmee de essentie van
zijn filosofie van ‘the conceptual continuity’ tot het eind toe
uitdragend.
Daarmee is aan het verhaal over Frank Zappa een eind gekomen. Maar,
geheel in Amerikaanse tradie, komt er een vervolg, en nog een en nog
een. Dat beschrijf ik hieronder voor de volledigheid, soms met een
kleine anekdote of verduidelijking. Dat is ook meteen de reden dat
deze albums niet hier rechts in de zijbalk afgebeeld zijn. Zappa was
heel kritisch op wat hij uitbracht, maar ook hoe hij dat uitbracht.
Sommige releases uit de rij hieronder had hij zelf waarschijnlijk
nooit uitgebracht. Helaas zijn de Zappafans zo geconditioneerd dat ze
eigenlijk alleen maar meer willen. Dat pakt vaak goed uit, maar enkele
keren slaan de erven de plank toch goed mis. Misschien ga ik al die
releases nog wel eens uitgebreider beschrijven, maar aan de andere
kant, ik ben Nederlander en hou niet zo van herhalingen.
Ook al had Zappa nog voor zijn overlijden aan Gail aangegeven dat ‘I
want you out of this business’, het bleek voor haar in de praktijk
lastig. Zij wilde zijn erfenis koesteren en met respect uitdragen.
Gail werd niet altijd goed begrepen en schopte menigeen tegen het
onbegrepen been door haar harde opstelling. Ondanks dat zorgde zij
ervoor dat na Zappa’s dood bijna vijftig (!) albums uitgebracht
werden. Vaker vroeg ze de fans om tips en werden wensen ingewilligd.
Zo kwam de ‘Mystery Disc’ alsnog op cd (1998) en ging zelfs vergezeld
van een soort broer ‘The Lost Episodes’ (1996). Allebei albums met
totaal vijfenzestig tracks uit de beginperiode, waaronder geweldige
tracks als ‘Sharleena’ in een vroege fase. Ook werd ‘Läther’
uitgebracht (1996), een restje ‘Yellow Shark’: ‘Everything is Healing
Nicely’ (1999).
Fijn was een reeks complete concerten, zoals: ‘FZ:OZ’ (2002), live
in Sydney 1976 met een kleine band, bestaande uit Brock, Estrada,
Bozzio en Lewis; Buffalo (2007), een concert uit 1980; ‘Imaginairy
Diseases’ (2006) en ‘Little Dots’ (2016) met een kleine Wazoo-band;
‘Wazoo’ (2007) een prachtige cd met de twintigmansband van 1972;
‘Philly’ (2009), met een andere kleine band (1976): White, Jobson,
O’Hearn, Bozzio en een van de drie dames die kort in de band speelden,
Bianca Odin; ‘Hammersmith Odeon’ (2010), een 3cd-set maar liefst van
een show uit 1978 met Belew, Mars, Wolf, O’Hearn, Mann en Bozzio;
‘Chicago 78’ (2016) met: Willis, Walley, Mars, Wolf, Barrow, Mann en
Colaiuta, ’Carnegie Hall’(2011), een 4cd-set met een optreden uit 1971
met Volman, Kaylan, Underwood, Preston, Pons en Dunbar, teruggevonden
werk van deze band met het VPRO Piknik concert uit Uddel, ’The Mothers
1970’ (2020) en een reeks complete Halloweenshows, inclusief
aankleding: ‘Halloween 73’ (2019) en ’Halloween 77’ (2017). De
verpakking daarvan grensde aan het begrip ‘kinderachtig’, de muziek
was ‘fine’.
Daar tussendoor de helaas kortlopende ‘serie’: ‘Road Tapes’ met wat
inferieure (bedenk de lat ligt hoog) opnames: ‘Venue #1’ (2012) uit
Vancouver, 1968 (Sherwood, Estrada, Preston, Underwood, Gardner, Tripp
en Black); ‘Venue #2’ (2012) uit Helsinki, 1973 (Ponty, Duke, Ian
Underwood, Ruth Underwood, Tom Fowler, Bruce Fowler en Humphrey) en de
laatste: ‘Venue #3’ (2016) uit Minneapolis, 1970 (Kaylan, Volman,
Underwood, Duke, Simmons en Dunbar).
Net zo kortlopend was de ‘Joe’-reeks, een serie met een reeks
bijzondere ontdekkingen, al dan niet van goede kwaliteit. De naam
‘Joe’ komt van Joe Travers, degene die door de familie is aangesteld
als ‘Vaultmeister’ en in de kelders alle tapes van Zappa archiveert.
Zijn ontdekkingen zijn vaak de bron voor een nieuw album: ‘Joe’s
Corsage’ (2004) met werk uit de periode voor Freak Out (Collins,
Estrada, Black en Henry Vestine); ‘Joe’s Domage’ (2004) met
oefensessies voor kleine Wazooband; ‘Joe’s XMasage’ (2005) met werk
uit Studio Z. en PAL Studio; ‘Joe’s Menage’ (2008) met een concertje
uit 1975 van de band met daarin de tweede dame, Norma Jean Bell, naast
Brock, Lewis, Estrada en Bozzio en als laatste ’Joe’s Camouflage’
(2014), een beetje vergelijkbaar met de menage: een reeks
studio-opnames uit 1975 dit keer met de laatste van de dames is de
band Novi Novog, naast Brock, Estrada, Bozzio en gast Robert ‘Frog’
Camarena. Die laatste kende Zappa van Camarena’s project ’Ruben &
the Jets for Real’ (1973).
Buiten deze reeksen vallen albums als: ‘Trance-fusion’ (2006), het
derde gitaarsolo-only-album; de ‘Dub Room Special’ (2007) en ‘A Token
of His Extreme’ (2013), beide cd’s met iets soms afwijkende muziek uit
de gelijknamige films; Feeding the Monkies at Ma Maison (2011); een
Synclavier-album, in feite een ‘brug’ tussen ‘Jazz from Hell’ en
‘Civilization Phase III’ en ‘Dance Me This’ (2015), ook een
synclavieralbum met de allerlaatste opnames gemaakt in de studio,
Zappa, assistent Todd Yvega en Anatoli Kuular, Kaigl-Ool Khovalyg en
Kongar-Ool Ondar: drie Tuvaanse keelzangers. Zappa hield van
authentieke volksmuziek en had gehoord dat deze drie in de buurt
waren. Dit is het verslag, zijn laatste. Todd Yvega: "It is remarkable
that Frank was able to construct such a cohesive arc, juxtaposing and
superimposing such disparate materials, some of which had been in the
works for years, while others were the fruit of the previous week's
happenstance. Thrown into the creative mix were the incidentals (it
was FZ's bent to be open to changing course and making use of whatever
happens along). Earlier that year, the Zappas were graced with a visit
from a trio of throat singers from the Republic of Tuva in southern
Siberia who were on a US concert tour. Naturally a recording session
ensued, and the Tuvans' vocals ultimately became prominent on several
tracks. Dweezil had set up his guitar rig in the studio, and Frank
decided to take it for a spin overdubbing on the piece we were
tracking that day. As far as we know, that was the last time he played
guitar".
Als laatste in deze opsomming een aantal verzamelalbums, de een meer
geslaagd dan de ander: ‘Frank Zappa Plays the Music of Frank Zappa: A
Memorial Tribute’ (1996), diverse shows met de drie signatuur
gitaarsolo’s, allemaal in tweevoud met als tussenwerpsel ‘Merely a
Blues in A’ en een zachte knuffel-sik-snor (Zappa’s ‘handelsmerk’) op
de voorkant; ‘One Shot Deal’ (2008), een schot in de roos; “Congress
Shall Make No Law…” (2010), al het ‘geklets’ van de H.R. 2911
hoorzittingen, mwah; ‘Understanding America’ (2012), thema is
politiek, hmmm; ‘Finer Moments’ (2012), een hele fijne, ondanks de
tracks die we al hadden; ‘Frank Zappa for President’ (2016), helaas en
de vreselijke en overbodige ‘Zappatite’ (2016).
Buiten al deze cd’s zijn er twee ‘randprojecten’: ‘Halloween’ (2003)
en ‘QuAUDIOPHILIAc’ (2004). Het zijn allebei dvd-A(udio)’s en dus
alleen op een dvd-speler af te draaien. Goed geluid en een enkele
video. ‘Halloween’ is een compilatie van de concerten uit 1978,
‘QuAUDIOPHILIAc’ meer een verzamelset. Leuk en aardig, maar ze komen
nauwelijks uit de kast.
Gail Zappa overleed in 2016. Voor die tijd was vooral Ahmet al
ingezet als haar rechterhand, met wat steun van Diva. De erfenis werd
merkwaardig genoeg niet gelijk verdeeld onder de vier kinderen,
waardoor Moon en Dweezil enigszins ongelijk terzijde werden geschoven
en zelfs hun eigen naam ‘Zappa’ niet meer mochten gebruiken. Het
leidde tot rechtszaken en uitspattingen op de social media. Niet fijn
om te lezen hoe een familie uit elkaar wordt gedreven. Inmiddels is de
rust teruggekeerd en gaat Ahmet door met het uitbrengen van het werk
van zijn vader. Dweezil die al geruime tijd met eigen bands rondtrok
en zo zijn vaders’ muziek levend houdt mag dat blijven doen.
Zappa creëerde zijn eigen geluidswereld en verwierf daarmee hoon en
faam. Nu zijn sarcastische stem niet meer hoorbaar is in de
hedendaagse, Amerikaanse politiek wordt er meer gekeken naar zijn
muzikale erfenis. Dan is er alom waardering. Nicolas Slonimsky,
pianist, componist, dirigent en schrijver van een drietal
muziekreferentieboeken: "I admire everything Frank does, because he
practically created the new musical millennium. He does beautiful,
beautiful work ... It has been my luck to have lived to see the
emergence of this totally new type of music."
Een jaar na Zappa’s overlijden werd hij opgenomen in Downbeat’s
(jazzblad) ‘Hall of Fame’ en in 1995 kwam hij dan ook terecht in de
Rock and Roll Hall of Fame met omschrijving: “Frank Zappa was rock and
roll's sharpest musical mind and most astute social critic. He was the
most prolific composer of his age, and he bridged genres—rock, jazz,
classical, avant-garde and even novelty music—with masterful ease". In
1997 ontving Zappa de ‘Grammy Lifetime Achievement Award’, in 2005
werd hij door het muziektijdschrift Rolling Stone gekozen als 71ste
van de “100 Greatest Artists of All Time. En in 2011 als 22e in de
lijst van ‘100 Greatest Guitarists of All Time’.
Misschien nog wel het meest bijzonder, aangrijpend zelfs, was de actie
in Italië. Bij een bezoek van de familieleden, minus Ahmet, aan de
geboortegrond van de Zappa’s is Sicilië kondigde de burgemeester aan
dat de straat waar de Zappa’s hadden gewoon, Via Zammatà, werd
omgedoopt tot Via Frank Zappa.
De Frank Zappa Weg, eigenlijk een mooi einde aan dit lange verhaal.
Voor mij was en is Frank Zappa de weg zelf. Tegenwoordig iets
realistischer, want ik vind niet alles (meer) goed, vroeger vroeg ik
me dat niet eens af. Ik hou het meest van het oude werk, dat is
misschien nostalgie, ervaring, leeftijd? Die vroege muziek heeft iets
bruisends, gedrevens, urgents, nieuws, maar ook sfeer én emotie. In
het latere werk verdwijnen die elementen soms ten gunste van de
technische vooruitgang. Gelukkig heeft de man in zijn toch korte leven
zoveel muziek geproduceerd dat je er, afhankelijk van je stemming, met
gemak uit kan kiezen. Hij had er een prachtige ‘formule’ voor:
‘AAAFNRA’. Dat staat voor ‘Anything Anytime Anywhere For No Reason At
All’. Misschien was er geen reden om als twaalfjarige juist op die
muziek uit te komen, maar gelukkig speelde het ‘toeval?’ een rol en
ben ik zijn muziek blijven volgen. Overigens net als zoveel anderen,
want Zappa-fans, ik noem ze de ‘Zappanaten’, zijn erg trouw. In die
zin heeft Zappa onbewust een parallelle vorm van zijn filosofie
gecreëerd, immers “the crux of Zappa is conceptual continuity!”.’Arf’,
zou hij dan geantwoord hebben. |